de Volkskrant, Kunst & Cultuur, 21 november 2005 (pagina 10)
Goede zangers in doods Roulettenburg
De Speler, van Sergej Prokofjev, door Opera Zuid o.l.v. Dalia Ibelhauptaite en Ivan Anguélov.
19 november, Theater aan het Vrijthof, Maastricht. Herhaling: Kerkrade (22), Eindhoven (29/11),
Breda (3), Utrecht (6), Den Bosch (8), Rotterdam (10) en Groningen (13/12).
Gokverslaving is van alle tijden, maar toch iets meer van vette dan van magere. Zo sluit Prokofjevs
opera De speler beter aan bij de prerevolutionaire tijd waarin hij ontstaan is dan bij het
jaar 1929, waarin hij uiteindelijk in première ging. Tegen die tijd was de decadente
bourgeoisie die hier het mikpunt van spot is volledig uitgeschud.
Miranda van Kralingen, van huis uit sopraan en sinds kort artistiek bewindvoerster bij Opera
Zuid, opent met De speler het eerste volledig door haar geprogrammeerde seizoen. De volgende
twee producties zijn Don Giovanni en De parelvissers, opera's die een grotere winstkans
beloven dan Prokofjevs Dostojevski-bewerking. De speler komt namelijk niet echt tot leven - maar dat
ligt allereerst aan het stuk zelf, want verder valt er nauwelijks iets af te dingen op Van Kralingens
visitekaartje.
Zo ziet niet alleen het in glas en mahoniehout uitgevoerde decor er schitterend uit, maar zijn
ook de kostuums in een stemmig 19de-eeuwse stijl gehouden. Naturalisme is hier troef, en ook dat
klopt met de benadering van Prokofjev, die zijn figuren gewoon laat palaveren zoals het bij
Dostojevski staat, en het orkest gebruikt om hun woorden te onderstrepen.
Een nogal vervelende bijkomstigheid is dat er in dit libretto voornamelijk geklessebest wordt. In
Dostojevski's novelle floreert de satire dankzij de nietszeggendheid. Eenmaal getoonzet, resteert
er een kortademig over-en-weer geklep, ondersteund door een orkest dat aan een voortdurende
kippendrift ten prooi lijkt.
Het Limburgs Symphonie Orkest en zijn gastdirigent Ivan Anguélov doen hun best, maar van
de zuigende passie die het gevolg zou moeten zijn van een gokverslaving is bitter weinig sprake.
'Alles kwijt,' constateert de hoofdpersoon Alexej in scène 1, op een toon of het gaat om een
kwartje in plaats van om een vermogen.
Pas in het laatste van de vier bedrijven, tijdens een langdurige roulettescène, wordt het
in muziekdramatisch opzicht interessanter, door een dwingende structuur die voortkomt uit de
refrein-achtige kreet 'Les jeux sont faits' van de croupier. Verder blijft het een dooie boel
in het fictieve plaatsje Roulettenburg. De Engels-Litouwse regisseur Dalia Ibelhauptaite heeft er
weinig aan kunnen veranderen.
De Maastrichtse Prokofjev-productie bewijst wel dat Van Kralingen gelijk heeft als ze stelt dat
er ook binnen de landsgrenzen voldoende operatalent voorhanden is. De sopraan Francis van
Broekhuizen moest zich als Alexejs beminde Pauline moeite getroosten om de hogere regionen van haar
partij aangenaam te houden, maar Jeroen Bik (Alexej) groeide gedurende de voorstelling in zijn rol.
Bik is meer een bariton dan een tenor, anders dan Peter Vos, die hier als Markies een opvallend
fraaie bijdrage levert. Dat de gokbeluste grootmoeder Babulenka uitgroeit tot het meest overtuigende
karakter van de voorstelling, komt door de Nederlandse mezzo Klara Uleman.
© Frits van der Waa 2006