de Volkskrant, Kunst & Cultuur, 28 november 2005 (pagina 11)
Honegger blijkt eigengereide stilist
Hommage à Honegger, met o.a. het Radio Filharmonisch Orkest o.l.v. Pascal Rophéen het
Prometheus Ensemble o.l.v. Etienne Siebens. 25 en 26 november, Muziekcentrum Vredenburg, Utrecht.
Zijn leven lang was Arthur Honegger een Zwitserse componist, maar dat schijnen ze zelfs in
Zwitserland vrijwel vergeten te zijn. Voor de meesten geldt hij als een Fransman, en dat komt
doordat hij zich omstreeks 1920 door Jean Cocteau liet strikken als lid van de Groupe des Six,
waarvan ook Darius Milhaud en Francis Poulenc deel uitmaakten. Moraal: laat je nooit inlijven bij
een groep.
Honeggers muziek had inderdaad niet heel veel gemeen met de luchthartiger klanken van zijn
bentgenoten. Dat was te horen tijdens de driedaagse Hommage à Honegger, waarmee het Utrechtse
Muziekcentrum de vijftigste sterfdag van de componist herdacht. Nergens anders is Honegger zo
uitgebreid in het zonnetje gezet.
Dat was eigenlijk wel nodig ook, omdat veel van zijn werk nogal in de schaduw is gebleven.
Honegger was een arbeidzaam toondichter, die zijn hand niet om draaide voor het schrijven van een
chanson of een portie filmmuziek, maar in de loop van zijn 63-jarige leven ook vijf
symfonieën componeerde, benevens opera's, oratoria, balletten en werken in allerlei genres.
Net als veel van zijn generatiegenoten maakte Honegger in de jaren twintig een periode van
veel wilde haren door, waarna zijn stijl helderder en classicistischer werd. Dat was goed te horen
op de eerste avond van het festival, waar het Radio Filharmonisch Orkest een dwarsdoorsnede uit zijn
orkestmuziek ten gehore bracht. Vroege stukken, als Le Chant de Nigamon en Horace
victorieux, bevatten pittige dissonanten en boude effecten, zoals een zieltogende cello. Het
nog geen tien jaar nadien gecomponeerde Celloconcert steekt daarentegen Poulenc naar de kroon
op het punt van goedgemutstheid. Het RPhO en cellist Gregor Horsch kwamen onder een driftig
zwaaiende Pascal Rophé tot een gedreven uitvoering, net als in de indrukwekkende
Vijfde Symfonie uit 1950. Die is weer een stuk ingekeerder, zij het lang niet zo getekend
door de depressies van de componist als de programmatoelichting ons wil doen geloven.
Desondanks zijn de verschillen niet heel groot, en komt Honegger in al deze stukken naar voren
als een schepper met een heel eigen stijl, waarin een Frans gevoel voor klank en akkoordiek
samengaat met een Duits georiënteerde aandacht voor structuur en contrapuntiek. Die twee
worden verenigd door een heldere instrumentatie, waarmee stapelklanken die in handen van een
minder vakbekwaam ambachtsman drabbig zouden klinken transparant blijven. Zijn kamermuziek en zijn
liederen ontberen die rijkdom aan klankkleur en zijn daardoor wat minder individueel van toon.
Met het operaatje La mort de Sainte Alméenne bood het festival zelfs een
wereldpremière. Van dit stuk uit 1918 bestond alleen een onuitgewerkt manuscript, dat door
Nicolas Bacri speelklaar is gemaakt. In zijn orkestratie, die vrijdag klonk onder de toegewijde
handen van het Belgische Prometheus Ensemble en Sinfonietta Amsterdam, is de Honegger-touch
uitstekend getroffen. Muziektheater Transparant zorgde voor de ingehouden enscenering van het
veertig minuten durend muziekdramaatje.
Onderwerp is de geloofstrouw van de diepreligieuze Alméenne, die vasthoudt aan haar
gelofte om het klooster niet te verlaten, en zelfs een beroep op haar medemenselijkheid negeert,
waar in dit geval natuurlijk de duivel achter zit. De laatstgenoemde vond een sterke vertolker in
Marcel Boone, mezzo Renate Arends was een standvastige Alméenne, en Anne Cambier had als
Engel niet alleen een aureooltje om haar hoofd, maar ook om haar verlokkelijke sopraanstem.
Dit heilig boontje was in elk geval een fraai kroontje op deze hommage, al zal het verder wel
een voetnoot in Honeggers oeuvre blijven.
© Frits van der Waa 2006