Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

de Volkskrant, Boeken, 16 december 2005 (pagina 25)

Altijd winter, nooit kerst

Net als zijn vriend J.R.R. Tolkien schiep de Britse schrijver C.S.Lewis (1898-1963) een fantasiewereld waarin Goed en Kwaad een verbeten strijd aangaan. Het in sneeuw en ijs gevangen Narnia vormt nu het decor van een Disney-film.

Op een dag in 1940 kreeg de redactie van het Engelse weekblad The Guardian een verontwaardigde brief van een predikant. Hij wilde zijn abonnement opzeggen omdat hij onaangenaam getroffen was door een rubriek in het blad, die instructies bevatte van een duivel aan een van zijn leerlingen. De brave man had helemaal niet door dat deze serie, waarin het onderscheid tussen hemel en hel op zijn kop werd gezet, nu juist een spits essay was over het onderscheid tussen Goed en Kwaad.

De schrijver van deze diabolische adviezen was een 42-jarige literatuurwetenschapper van Ierse afkomst, die Engels doceerde aan de universiteit van Oxford. Zijn naam was Clive Staples Lewis, maar zijn vrienden noemden hem Jack. The Screwtape Letters - dat was de titel waaronder de verzamelde brieven in 1942 verschenen - bracht hem grote bekendheid, evenals de voordrachten over het geloof en het christendom die hij in de oorlogsjaren hield voor de BBC-radio. Uiteindelijk werd hij wereldberoemd, maar dat was niet te danken aan zijn wetenschappelijk werk, noch aan zijn essays of zijn romans voor volwassenen, maar aan de zeven kinderboeken over het land Narnia die hij tussen 1950 en 1956 schreef.

Er moeten er miljoenen van verkocht zijn, en dat gaat nog veel meer worden nu Disney een begin heeft gemaakt met een verfilming van de reeks. De eerste aflevering, voluit geheten The Chronicles of Narnia: the Lion, the Witch and the Wardrobe, ging op 7 december in première in de Verenigde Staten en is vanaf 21 december te zien in de Nederlandse bioscopen.

Het is niet waarschijnlijk dat hier zo'n wereldwijde gekte op zal volgen als we kennen van Harry Potter, maar dat Narnia nooit meer hetzelfde zal zijn staat wel vast. Alleen al de hoeveelheid uitgaven waarmee een voorschot op de film wordt genomen is nauwelijks te overzien: behalve het onvermijdelijke computerspel zijn er vele nieuwe edities van de Narnia-boeken, waaronder een luxe koffietafelboek van een kilo of twee met goud op snee en opbergdoos. Kassa! En dan zijn er nog de kleur- en prentenboeken, de reisgidsen, de beschrijvingen van flora en fauna, alsook boeken met een wat serieuzer invalshoek, zoals de Lewis-biografieën en de literaire dan wel theologische exegeses.

Een recente uitgave die in beide laatstgenoemde categorieën thuishoort is The Narnian van de Amerikaanse literatuurprofessor Alan Jacobs. De titel zal wel bedacht zijn door de uitgever, want Lewis mag dan wel de schepper zijn van Narnia, het is niet erg waarschijnlijk dat hij zichzelf als inwoner van het land beschouwde. De ondertitel, The Life and Imagination of C.S. Lewis, dekt de lading veel beter: Jacobs bedrijft hier een genre dat aangeduid kan worden als 'spirituele biografie'. Voorop staat de ontwikkeling van Lewis' gedachtegoed, de levensbeschrijving staat in dienst daarvan.

Lewis' leven is voor een groot deel glad en kalm verlopen, maar werd getekend door een handvol indringende gebeurtenissen. De meest doorslaggevende daarvan was niet de dood van zijn moeder toen hij negen was, en evenmin zijn kortstondige deelname aan de loopgravenoorlog in 1918, die hij dankzij een verwonding overleefde. Wonderlijker was zijn ruim dertigjarige concubinaat met Mrs. Janie Moore, die hij aanduidde als zijn 'moeder', maar in feite de moeder was van zijn gesneuvelde strijdmakker Paddy Moore. Lewis was daarover zo terughoudend dat alle biografen op dit punt in het duister tasten. Over die andere, minstens zo fundamentele ervaring, die zijn leven en werk ingrijpend beïnvloedde, nam hij daarentegen geen blad voor de mond. Het was zijn bekering tot het christendom.

Lewis was weliswaar netjes anglicaans-protestant opgevoed, maar viel in de loop van zijn tienertijd van zijn geloof en beschouwde zichzelf als agnost. Toch bleef er een besef van leegte aan hem knagen, zoals hij nadien beschrijft in het verslag van zijn lange innerlijke zoektocht, Surprised by Joy. Toen hij uiteindelijk, op een avond in het voorjaar van 1929, tot het geloof kwam, was het 'als een verloren zoon die worstelend en tegenstribbelend naar binnen wordt gebracht, om zich heen blikkend, op zoek naar een kans om te ontsnappen'.

Dat Lewis het geloof uiterst serieus nam, lijdt geen twijfel, maar hij sloot zich niet aan bij een kerkelijke richting: wat voor hem centraal stond was het gemeenschappelijk gedachtegoed dat alle gezindten zou moeten verbinden, Mere Christianity, zoals de titel van een van zijn boeken luidt.

Zijn geloof was misschien niet van het soort dat bergen verzet, maar het was wel van een grote standvastigheid - ook toen hij in 1960 zijn echtgenote Joy Davidman aan kanker verloor, nog geen vier jaar na hun huwelijk. Lewis voelde zich weliswaar door God in de steek gelaten, maar schreef in het dagboek dat hij in die tijd bijhield en dat later gepubliceerd werd als A Grief Observed: 'Niet dat ik veel gevaar loop mijn geloof in God te verliezen. Het echte gevaar is dat ik zulke verschrikkelijke dingen over Hem ga denken.' Deze laatste episode uit Lewis' leven (hij overleed in 1963) ligt ten grondslag aan de film Shadowlands van David Attenborough uit 1993, die ondanks de schitterende hoofdrol van Anthony Hopkins volgens Lewis-kenners op te veel punten een loopje met de werkelijkheid neemt.

Lewis' bekering luidde tevens zijn geboorte als schrijver in. In 1932 schreef hij in twee weken tijd The Pilgrim's Regress, een allegorisch verhaal naar analogie van John Bunyans The Pilgrim's Progress. In de jaren nadien schreef hij in totaal zo'n 35 boeken, wat neerkomt op ruim een boek per jaar. Maar niet zozeer de hoeveelheid is opmerkelijk als wel de variëteit.

Naast verscheidene non-fictieboeken met een filosofische of theologische inslag schreef hij enkele standaardwerken op zijn vakgebied, waaronder de meesterlijke studie over de hoofse liefdespoëzie van de Middeleeuwen, The Allegory of Love, die nog steeds gebruikt wordt. Maar zijn fictie is nog veelzijdiger; The Screwtape Letters is maar één voorbeeld.

Tussen 1938 en 1946 schreef hij een reeks van drie sciencefiction-romans, waarin andermaal de thematiek van de hemelse en helse krachten opduikt. In zijn roman Till We Have Faces vertelt hij de mythe van Cupido en Psyche opnieuw, en The Great Divorce is een soort repliek op The Marriage of Heaven and Hell van William Blake.

Dat Lewis een omnivoor lezer was zal duidelijk zijn, maar daarenboven was zijn kennis van de literatuur immens - al ging zijn belangstelling overduidelijk meer uit naar schrijvers uit oudheid, Middeleeuwen en Renaissance dan naar de moderne tijd. Jacobs wijst terecht op zijn vermogen om zich stijlen eigen te maken, en onbekommerd, bijna onbewust elementen uit de klassieke werken opnieuw te gebruiken. In de Narnia-boeken, met hun bonte bevolking van centauren, fauns, reuzen, heksen en weerwolven, is dat duidelijk te zien. In het eerste boek voert Lewis daarnaast zelfs de kerstman ten tonele.

Deze mix van motieven kwam Lewis op gepeperde kritiek van een van zijn beste vrienden te staan. Die vriend was zijn Oxfordse collega professor J.R.R. Tolkien, die wij allen kennen van zijn befaamde The Lord of the Rings. Lewis en hij maakten deel uit van een vriendenclub, die bekend stond als The Inklings en waarvan de leden elkaar tijdens de wekelijkse bijeenkomsten voorlazen uit eigen werk onder het genot van pullen bier en pijpen tabak.

Lewis' biografen hebben het vermoeden dat hier een soort jalousie de métier meespeelde. Voor Tolkien, die al een jaar of tien aan zijn magnum opus zat te vijlen, moet het een tamelijk ontluisterende ervaring geweest zijn om te zien hoe Lewis jaar in jaar uit een boek uit zijn mouw schudde.

Niettemin had Tolkien wel enigszins gelijk: Lewis' fantasy-wereld was bij lange na niet zo consistent en doortimmerd als zijn eigen Middle-Earth, en dat geldt zeker voor het eerste boek in de reeks. Hoewel het plan om een kinderboek te schrijven Lewis allang bezighield, liet hij zich, eenmaal aan het werk gegaan, leiden door zijn intuïtie.

Net als de boeken van Edith Nesbit, die Lewis in zijn jeugd had gelezen, voert het eerste Narnia-boek een viertal kinderen ten tonele. Via de achterwand van een kleerkast belanden ze in het land Narnia. Sinds de sf-serie Star Trek is dit een alledaags verschijnsel, dat 'warpen' heet, maar een halve eeuw geleden was zoiets nog bij uitstek een zaak van toverkracht. Magisch is Narnia zeker: niet alleen lopen er mythische wezens en pratende dieren rond, het land zucht ook onder het juk van de Witte Heks, die heeft gemaakt dat het er altijd winter is, maar nooit Kerstmis.

Pas na geruime tijd wordt er voor het eerst melding gemaakt van Aslan, de leeuw uit de titel, die Narnia zal bevrijden van de betovering. Lewis, die er allereerst op uit was om het soort boek te schrijven dat hij zelf graag las, was achteraf zelf wat verbaasd over de entree van Aslan: 'Maar toen Hij er eenmaal was trok Hij de draden van het verhaal bij elkaar en trok al gauw de zes andere Narnia-verhalen achter Zich aan.'

Dat Lewis hier hoofdletters gebruikt is veelzeggend. In de boeken zelf doet hij dat niet, maar voor de goede verstaander zijn er tal van aanknopingspunten. Zo wordt Aslan van meet af aan beschreven als 'de zoon van de Grote Keizer Overzee'. Later in het verhaal sterft hij op de offertafel van de heks, maar staat weer op uit de dood. In een volgend boek verklapt hij aan een van de kinderen dat ze hem ook in haar eigen wereld zal zien, 'alleen onder een andere naam'.

De boodschap is duidelijk: Aslan is de Verlosser, en niet alleen van Narnia. Voor sommigen is dat een reden om de boeken te verafschuwen, voor anderen om ze al te innig te omarmen, alsof het om een kinderbijbel in fantasy-gedaante gaat. Die neiging is althans te bespeuren in Het lam en het land van de leeuw, een aardige Nederlands essayverzameling van christelijke signatuur, gebundeld door Henk P. Medema.

Naast een minder leesbare bijdrage, waarin zinsnedes van Lewis worden gespiegeld aan Openb. 22:3-5, 1Kor. 15:28 en Rom. 8:21, bevat het boek veel behartigenswaardigs. Het maakt onder meer duidelijk dat er zowel bij Lewis en Tolkien als bij de door relifundamentalisten voor satanisch uitgekreten Harry Potter sprake is van eigentijdse mythes met een ethische strekking.

Maar boeken als die van Jacobs en Medema moet je natuurlijk pas achteraf lezen. Want de tijdloze bekoring van Lewis' verhalen schuilt allereerst in het avontuur, en de manier waarop het verteld wordt. Wat dat betreft is de eerste episode nog maar een vingeroefening: in de loop van de reeks voert hij zijn personages mee op een Odyssee, laat ze afdalen in de onderwereld, en besluit het laatste deel zelfs met een Narniaanse variant van de Apocalyps. Dat wordt over zes jaar nog een hele dobber voor Disney.


© Frits van der Waa 2006