de Volkskrant, Kunst & Cultuur, 27 december 2005 (pagina 19)
Jansons stopt veel Rusland in stralende 'Gloria'
Bernstein, Gershwin en Poulenc, door het Koninklijk Concertgebouworkest en het Groot Omroepkoor o.l.v. Mariss Jansons. 25 december, Concertgebouw, Amsterdam.
Leonard Bernstein en George Gershwin wisten wel hoe ze de muziek aan moesten pakken om hun
publiek te verleiden. Eerst stevig uitpakken, dan inbinden en vooral ook veel hoekjes omslaan.
Vandaar dat het Koninklijk Concertgebouworkest deze twee Amerikaanse componisten bij uitstek
geschikt had bevonden voor het jaarlijkse kerstpakket, de matinee.
Als tegenwicht voor zoveel overzeese verpakkingstechniek werd het programma besloten met het
Gloria van Francis Poulenc, met voorsprong het meest substantiële én
toepasselijke onderdeel van het concert. We weten immers wat de engelen zongen nadat ze de
herdertjes kond hadden gedaan van de komst van de Heiland. Het Groot Omroepkoor zong het met
vreugde na, op de stralende muziek van Poulenc.
Poulencs in het Latijn gezongen lofprijzing en Bernsteins op Hebreeuwse teksten gecomponeerde
Chichester Psalms stammen beide uit de jaren zestig, maar beleefden beide eerder deze week
hun eerste KCO-uitvoering. Voor dirigent Mariss Jansons, die zich vaker aan gene dan aan deze
zijde van de twintigste eeuw beweegt, was het geen alledaagse kost. Maar aangezien er van de
muzikale omwentelingen van veertig jaar geleden weinig tot niets te bespeuren is in deze werken,
verliep het modelleren van spanningsbogen en het uitbalanceren van orkestrale krachten geheel
volgens vertrouwde wijze.
Bernsteins psalmzettingen verraden hoeveel Europese kluiten er nog kleven aan de wortels van
deze ras-Amerikaan. Melodiek en ritme lijken meer dan eens ontleend aan Balkan- of Slavische
muziek, al zitten er ook Ives-achtig trompetjes en een paar Latijns-Amerikaanse voetzoekers in.
De Chichester Psalms bevatten veel verleidelijke muziek, met basnoten die de akkoorden
niet zozeer stutten als wel onder spanning zetten, maar er beklijft niet veel, omdat de componist
voortdurend doorstoomt naar de volgende inval.
Ook Gershwins Pianoconcert in F heeft enigszins te lijden onder het voortdurend
doorstromen van de dichtader, al wordt de componist in de loop van de drie delen wel iets
vasthoudender. Solist Jean-Yves Tibaudet vermeide zich in het met superieur gemak uitserveren
van swing en syncope. Jansons gaf de orkestbegeleiding wat meer dan het volle pond.
Een vergelijkbare benadering maakte dat er in Poulencs Gloria meer Rusland doorklonk
dan de componist erin gestopt heeft, al was hij in zijn tiktakkende pendelmuziekjes en zijn
licht-verontrustende harmonieën wel degelijk beïnvloed door Stravinsky. De tongval
van sopraan Luba Orgonásová werkte dit eveneens in de hand: kort voor het slot
leek ze zelfs een 'Gospodin' de tekst binnengesmokkeld te hebben. Overigens was haar op klassieke
leest geschoeide zang kernachtig, en stond elke toon meteen waar hij moest staan.
Met dat al was duidelijk dat Poulencs Gloria niet alleen een opvallend zonnig, maar
ook een bijzonder behendig gecomponeerd werk is. Elk van de zes onderdelen heeft zijn eigen
logica, keert op zijn eigen listige wijze terug op zijn schreden, en ademt telkenmale weer een
blijmoedigheid die de prijzenswaardigheid van de Heer naar de kroon steekt.
© Frits van der Waa 2006