de Volkskrant, Kunst & Cultuur, 17 januari 2006 (pagina 17)
Geheel van tegen elkaar in strijkende en blazende individuen
Les Espaces Acoustiques, van Gérard Grisey, door de Radio Kamer Filharmonie o.l.v.
Peter Eötvös. 14 januari, Concertgebouw, Amsterdam. Radio 4: 17 januari, 20.02 uur.
Dat een klank eigenlijk uit een subtiel samenspel van tonen bestaat, is voor de doorsnee
luisteraar niet iets om bij stil te staan, maar orgelbouwers doen er al eeuwen hun voordeel mee.
Componisten hebben deze wetenschap ook gebruikt, maar tot in de 20ste eeuw is dat zelden systematisch
gebeurd.
In de Matinee van afgelopen zaterdag kregen de toehoorders een bijzondere demonstratie van wat
voor muziek er uit boventoonstapelingen, of spectra, gepeurd kan worden. Het compositorisch
klankobject in kwestie heet Les Espaces Acoustiques, is tussen 1974 en 1985 samengesteld door
de Fransman Gérard Grisey, en duurt ruim anderhalf uur.
Boventonen gehoorzamen aan getalsmatige frequentieverhoudingen die niet altijd passen in de
gewone stemming. Dat was meteen al te horen in de Prologue van het zesdelige werk, waarin
altvioliste Geneviève Strosser het publiek de oren waste met schijnbaar valse flageolettonen.
Het aftasten en oprekken van het ganse arsenaal nam veel tijd in beslag, waarna een geleidelijk
proces van uitdijing begon. Les Espaces Acoustiques bestaat uit zes delen, waarin het aantal
musici gestaag wordt uitgebreid tot in het slotdeel een heel orkest en vier solohoorns aan het woord
zijn. Dat het stuk werd uitgevoerd door de na de laatste bezuinigingsronde in het leven geroepen
Radio Kamer Filharmonie moet dan ook voornamelijk een administratieve kwestie zijn.
Grisey, die in 1998 op 52-jarige leeftijd overleed, heeft de akoestische ruimte zo te horen al
componerend veroverd. Het is of hij de materie in het begin nog niet zo in de vingers had. Ook is
er een nogal flauw tussenspelletje, waarin een paar musici opstaan en oreren, en een slagwerker
twee bekkens opheft, om slechts de pas afgesneden te worden door een elektrische bel. Het is dus
even doorbijten, maar de moeite wordt beloond. Allengs verandert het orkest van een verzameling
wat stroef tegen elkaar in strijkende en blazende individuen in één groot klanklichaam,
waaruit de wonderlijkste, soms welhaast verblindend veelkleurige klanken opstijgen. Fascinerend
zijn de momenten waarop het geluid dichtloopt tot geschraap en geruis, of waarin de lage registers
verdwijnen tot er alleen maar een schrille, iriserende wemeling van geluiden overblijft.
Van melodieën of lijnen is intussen nauwelijks sprake: het stuk trekt langs als een
landschap achter het raam van een rijdende trein. Dirigent Peter Eötvös loodste het
vehikel als een bekwaam machinist door duistere tunnels en over zonovergoten klankvelden.
© Frits van der Waa 2006