de Volkskrant, Kunst & Cultuur, 19 april 2006 (pagina 15)
Begaafd clubje studenten toont kunnen in Paradiso
Werk van Knigge, Altay, Wicomb, Marciniak, Christensen, Van Wijck, Theodorakis en Durmus, door het Asko Ensemble o.l.v. Taco Kooistra. 17 april, Paradiso, Amsterdam.
Tientallen jaren was Paradiso behalve een poptempel ook een magische plek voor liefhebbers van
hedendaagse gecomponeerde muziek. Daarvoor heeft Amsterdam nu het Muziekgebouw. Desondanks vond een
aantal ensembles het jammer om de sfeervolle zaal aan de Weteringschans voorgoed vaarwel te zeggen.
Gezamenlijk namen ze het initiatief voor de serie Wilde Bloesem, waarmee stelselmatig aandacht
besteed zal worden aan het werk van compositiestudenten.
Op Tweede Paasdag opende het Asko Ensemble de reeks met het programma 8x7. Het is een formule
die het gezelschap eerder gehanteerd heeft: acht aankomende toondichters mogen dan elk een stuk van
maximaal zeven minuten schrijven. De herkomst van de studenten, afkomstig van de opleidingen in Den Haag,
Amsterdam en Rotterdam, liet zien dat de Nederlandse conservatoria internationaal populariteit genieten:
slechts twee van de acht zijn in Nederland geboren.
Verder was te horen dat de verkenning van avontuurlijke klanken niet gauw gek genoeg kan zijn. Zo
stelde de jonge Pool Grzegorz Marciniak zich voor wat er via een denkbeeldig, in de soloklarinet
aangebracht microfoontje te horen zou zijn. Het resultaat heet Klarnet en biedt grootse slagen
(van een hart), geklapper (van kleppen) en geknepen akkoorden. Bewonderenswaardig was de manier waarop
de Asko-musici, aangevoerd door Taco Kooistra, synchroon bleven met de acties van klarinettist Harrie
Troquet.
Het kale, bijna eenstemmige lijnenspel dat de Zuid-Afrikaan Pierre-Henri Wicomb ontvouwt in Polaroid stamt
ook uit zo'n buitenmuzikaal idee. Ermis Theodorakis daarentegen beperkt zich in zijn Music for 5
tot vijf verschillende klanktexturen, die nochtans allemaal even weerbarstig knarsen.
Meer hout snijdt Fundere van de Canadese componist Justin Christensen, die uitging van het
geluid waarmee een kan wordt leeggegoten, maar daar na enig gegorgel van de tuba als het ware op inzoomt.
Het gevolg, een vreemde golfslagbeweging met boeiende inwendige harmonieën, getuigt op zijn minst van
talent. Daarvan zijn de twee Nederlanders, Max Knigge en Friso van Wijck, evenmin gespeend, maar hun
bijdragen, Inlandse eik en Clinophobia kenmerken zich vooral door het rusteloos aaneenrijgen
van ideeën.
Intrigerender zijn de werken van Gökçe Altay en Sadik Ugras Durmus, die beiden hun Turkse
afkomst laten doorklinken in hun werk. Altay, de enige dame in het gezelschap, brengt in haar Epiphany
een boeiende overgang tot stand van onbestemde naar ritmisch geprofileerde muziek. Durmus, die studeert
bij Theo Loevendie en wiens werk eerder dit jaar werd bekroond met de Henriëte Bosmansprijs, toont
zich in zijn gelaagde en steeds opzwepender Çengi een volleerd componist. Het is een een
begaafd clubje, dit achttal. Het enige wat ze allemaal nog moeten leren is verstaanbaar spreken in het
openbaar.
© Frits van der Waa 2006