de Volkskrant, Kunst & Cultuur, 5 mei 2006 (pagina 17)
Aan de 14de eeuw of actualiteit heeft Mussbach geen boodschap
Simon Boccanegra, door De Nederlandse Opera o.l.v. Ingo Metzmacher en Peter Mussbach. 3 Mei, Het Muziektheater, Amsterdam. Herhaling: 5, 9, 12, 15, 18, 21, 25, 28 mei.
Verdi kon het niet laten. Ondanks de spiedende blik van de censor is in bijna al zijn opera's het
persoonlijke vermengd met de politiek. De hoofdpersoon van Simon Boccanegra uit 1857 is een
voormalige piraat die wordt verheven tot doge van het 14de-eeuwse Genua, een charismatische figuur die
verzoening tussen partijen nastreeft, maar uiteindelijk door een van zijn eerdere medestanders wordt
vergiftigd - niet uit politieke naijver, maar omwille van een dame.
De dame in kwestie is Boccanegra's dochter, maar zij en haar vader komen daar pas in de loop van de
opera achter en houden vervolgens die ontdekking goed geheim, zodat er natuurlijk narigheid van komt.
Die krampachtige geheimhouding maakt de plot niet bepaald aannemelijk. Maar de muzikale karaktertekening
is wel bijzonder goed getroffen, en Verdi vond het dan ook de moeite waard het werk in 1881 ingrijpend te
reviseren. De politieke dimensie kreeg daarmee iets meer nadruk, maar is nog altijd wat mistig, vooral
als je niet thuis bent in het gekrakeel tussen de Welfen en de Ghibellijnen.
De Duitse regisseur Peter Mussbach, die op uitnodiging van De Nederlandse Opera een nieuwe
enscenering van Simon Boccanegra heeft gemaakt, brengt het drama terug tot de kern. Aan de 14de
eeuw, mannetjesmakerij of modieuze actualiseringen heeft hij geen boodschap; het gaat hem om wat zich in
het innerlijk van de personages afspeelt, speciaal in dat van Boccanegra.
De kaalheid van zijn enscenering is extreem, maar heeft zijn pendant in de muziek van Verdi, die
naarmate ze intenser wordt verder uitgekleed raakt, tot er bij vlagen alleen maar eenstemmige lijnen
overblijven. Het toneelbeeld biedt nauwelijks meer dan een ruimte met tussenwandjes vol verschoten
plekken waar wellicht ooit schilderijen hebben gehangen. Alleen de belichting wisselt, en ook die is
zelden oogstrelend. Uitgekiend is ze wel: zo wordt in het giftig geel dat de slotakte overheerst een
warmroze rechthoek zichtbaar wanneer de zieltogende Boccanegra terugverlangt naar de zee. En de proloog,
die zich 25 jaar eerder afspeelt dan de overige drie aktes, is gehuld in een allesverhullende paarse
schemergloed.
Aanvankelijk lijkt het nergens op: de zangers wandelen rond als ledenpoppen, het tot mierenmannetjes
geanonimiseerde koor sluipt het toneel op en af, en het enige extraatje is de schimmige gestalte van
Boccanegra's gestorven geliefde Maria die van tijd tot tijd op de achtergrond verschijnt.
Intussen leveren de Poolse bariton Andrzej Dobber (Boccanegra), de monumentale bas Roberto Scandiuzzi
(zijn tegenstrever Fiesco), sopraan Angela Marambio (dochter Maria, alias Amelia) en Marco Vratogna (de
booswicht Paolo) prestaties van formaat. Alleen Maria's geliefde Gabriele laat bij monde van Alfredo
Portilla af en toe minder betamelijk gejammer horen. Ingo Metzmacher en het Rotterdams Philharmonisch
Orkest laten Verdi's muziek niet bij voortduring smeulen en snikken, maar slaan de spijkers contrastrijk
op de kop.
Mussbachs benadering betaalt zich echter terug, en bepaald niet alleen in het boegeroep van het
premièrepubliek. In de tweede en de derde akte komen de ledenpoppen tot leven, krijgen de
scheidswandjes psychologische betekenis, en wordt duidelijk dat Boccanegra zijn teruggevonden dochter
vereenzelvigt met zijn verloren geliefde. Het is scherp gezien, en bereikt een aangrijpend hoogtepunt
met de gestileerde sterfscène, waarin Boccanegra Maria's geestverschijning volgt naar gene zijde:
de dood als afscheid, maar ook als troostrijke verlossing.
© Frits van der Waa 2006