Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

de Volkskrant, Kunst & Cultuur, 15 juli 2006 (pagina 15)

Onbegrijpelijk hoe Lev Markiz met octaven omspringt

Sjostakovitsj niet karig genoeg

Mozart, Britten, Hoffmeister en Sjostakovitsj, door Arpeggione o.l.v. Lev Markiz. 11 Juli, Concertgebouw, Amsterdam.

Het strijkkwartet is, naar men zegt, de zuiverste belichaming van de pure muziek: vier gelijkwaardige partijen die tegelijkertijd individu en deel van het collectief zijn. Vandaar dat componisten zich gewoonlijk wel twee keer bedenken voor ze een strijkkwartet schrijven.

Het medium heeft één nadeel, en dat is zijn kleinschaligheid. Kwartetmuziek komt in een grote zaal niet zo goed tot zijn recht. Het is dan ook niet ongebruikelijk om meesterwerken uit de kwartetliteratuur voor strijkorkest te bewerken. In Nederland was het vooral Amsterdam Sinfonietta dat zich met deze praktijk bezighield, vooral in de periode dat het orkest geleid werd door de Russische dirigent Lev Markiz, van 1988 tot 1997.

Dinsdag was Markiz weer in Amsterdam, ditmaal met het Oostenrijkse kamerorkest Arpeggione. En andermaal dirigeerde hij een tot orkeststuk omgevormd strijkkwartet, de eigen bewerking die hij twaalf jaar terug maakte van het Vijftiende Kwartet van Dmitri Sjostakovitsj.

Dit kwartet, het laatste dat de componist schreef, is een stuk waarin de kille adem van de dood zes trage delen lang voelbaar is. Het contrast met de aanhef van het programma was dan ook groot: vooral in Mozarts Divertimento KV 136 en het Altvioolconcert van Franz Anton Hoffmeister zwierde Arpeggione vol levenslust door de bocht. Soliste Isabelle van Keulen bekoorde met haar klankrijk altspel, waarmee ze de zakdoekjesmuziek van Benjamin Brittens Lachrymae een goede neus bezorgde.

Sjostakovitsj' opus 144 was veruit het indringendste onderdeel van het optreden, maar in het licht van de beklemming die uitgaat van het origineel toch het minst bevredigende. De textuur van de muziek is dusdanig uitgespaard dat vele passages een- of hooguit tweestemmig zijn. Geef je die karige lijnen in handen van meer musici, dan werkt dat nivellerend, en verliest de muziek meer aan zeggingskracht en expressie dan ze wint aan volume. Daar komt bij dat het met slechts drie of vier musici per stem buitengewoon lastig is om onafgebroken een zuiver unisono te realiseren. Dat was het ten minste voor Arpeggione, zo bleek.

Onbegrijpelijk is de manier waarop Markiz in zijn bewerking omspringt met octaven. Met name in het tweede deel, waarin de vier partijen kale noten aaneenrijgen tot één lijn, voegt Markiz op enkele van die losse tonen toch octaven toe, die dan werken als een tweeklank en zo het effect totaal doorkruisen. Het is duidelijk dat deze muziek zich niet straffeloos laat vertalen naar een ensemble van meer dan vier musici.


© Frits van der Waa 2006