de Volkskrant, Kunst & Cultuur, 17 juli 2006 (pagina 13)
Van Doeselaar weet weg met fleemkracht Concertgebouworgel
Bach, Respighi en Liszt door Leo van Doeselaar. 15 Juli, Concertgebouw, Amsterdam.
Bevlogen muzikant als hij is, maakte organist Leo van Doeselaar er
zaterdagmiddag bij zijn optreden in het Concertgebouw bijkans een wervelende show van. Het hielp
natuurlijk dat hij zich gadegeslagen wist door een videocamera die al zijn verrichtingen op de drie
manualen zichtbaar maakte voor het publiek. Het pedaalgebruik was slechts voelbaar door een combinatie
van muziek en mimiek.
Afgezien van het toegiftje, de speelse Toccatina uit l'Organo
Primitivo van Pietro Yon bestond Van Doeselaars programma geheel uit Bach maar dan wel steeds
in bewerkingen van componisten uit de Romantiek. Een weinig alledaagse, maar logische keuze, want het
Maarschalkerweerdorgel in de Grote Zaal stamt nu eenmaal uit een tijd met andere klankidealen dan
die van Bach. En Bachs noten kunnen zo'n 19de-eeuwse verpakking best hebben, al is het vibrato dat
de organist op gezag van Duruflé toevoegde aan Réjouis-toi mon âme, beter
bekend als Jesu Joy of Man's Desiring, aan de kwistige kant. Maar de fleemkracht van dit orgel
mag niet onderschat worden.
Cataclysmische effecten, orkestrale climaxen en abrupte contrasten ten spijt
hebben alle bewerkers zich toch in de eerste plaats dienstbaar getoond aan het werk van de grote
meester. Dat geldt ook voor Van Doeselaar zelf, die de Toccata en fuga in d overgoot met een
romantisch sausje uit eigen keuken. Wat natuurlijk wel helpt, is dat hij vertrouwd is met de mores
van de in de barok gangbare uitvoeringspraktijken. Het orgel mag donderen en zwelgen, zoals in Max
Regers overigens verre van onsubtiele bewerking van de Chromatische Fantasie en Fuga, dankzij
Van Doeselaars levendige articulatie en soepele omgang met de verhouding tussen lichte en zware
maatdelen blijft het klinkend resultaat dansant en doorzichtig.
Het pièce de résistance van het optreden was de
orgelversie die de Fransman Henri Messerer maakte van de Ciaccona uit de tweede vioolpartita.
De oorspronkelijke versie van het stuk doet zowel het instrument als het onderliggende, steeds herhaalde
akkoordenschema bijna uit hun voegen barsten, en leent zich daarmee heel goed voor een orgeluitvergroting.
Daarmee vergeleken bevatten de Prelude en Fuga over B-A-C-H van Franz Liszt toch veel tot
spaghettiknoedels verknoopte notenslierten. Voor Van Doeselaar was het zichtbaar hard werken om dat
alles in de hand te houden, maar het leverde een majestueuze uitvoering op, die de opulentie van het
instrument voortreffelijk deed uitkomen.
© Frits van der Waa 2006