de Volkskrant, Kunst & Cultuur, 17 augustus 2006 (pagina 12)
Poolse 'Nabucco' is een bezienswaardigheid
Nabucco, van Verdi, door de Silezische Staatsopera onder leiding van Lech Hellwig-Górzynski en Tadeusz Serafin. 15 augustus, Kerkplein, Arnhem. Herhaling: Delft (22) en Sittard (23/8).
Onder een grijs zwerk hebben zich honderden mensen verzameld aan de voet van de Eusebiuskerk
in Arnhem. Men is gekomen voor de nobele kunst die opera heet, ditmaal aangevoerd vanuit Bytum,
een Zuid-Poolse plaats die naast een bevolking van tweehonderdduizend zielen ook een
operagezelschap telt.
De hoofdpersoon van vanavond is Nebukadnezar, de Babylonische koning die zo'n belangrijke plaats
inneemt in het boek Daniël dat hij in 1842 door Giuseppe Verdi tot hoofdpersoon van de opera
Nabucco werd verheven. De door vrijheidsidealen bezielde opera betekende de definitieve
doorbraak voor de componist.
De openluchtvoorstelling van de Silezische Staatsopera zou eerst in tien plaatsen in Nederland
worden opgevoerd, maar wegens tegenvallende belangstelling zijn zes voorstellingen geschrapt. In
Arnhem is het best druk, ondanks het matige weer, en terecht. Wat er ook van het artistieke peil
gezegd mag worden, de Poolse Nabucco is zonder meer een bezienswaardigheid, al is het maar
wegens de allure van reizend dorpscircus die de voorstelling aankleeft. Het in grauwe tinten
uitgevoerde decor ziet er niet alleen uit of het in de jaren vijftig is ontworpen, maar ook of
het sindsdien aldoor in gebruik is geweest. De kostuums zijn moderner van signatuur: de joden
gaan gehuld in gestreepte kaftans en boernoezen, de Babyloniërs in met rubberplaten en stukken
tuinslang bestikte wapenrustingen.
Het geluid van het recht op en neer spelende orkest wordt met behulp van microfoons tot bordkarton,
waarin niettemin de bibberkwaliteit van de hobo's en het toettoet van het koper duidelijk waarneembaar
is.
De solisten dragen allemaal laag op het voorhoofd een zwart microfoontje, dat de intelligentie van
hun oogopslag in elk geval niet versterkt. Zaccaria, de joodse hogepriesterbas, maakt een wat
verkouden indruk achter zijn kamgaren baard. Nabucco's dochter Fenena oogt als een Rita
Verdonk-lookalike, maar klinkt een stuk minder standvastig. Haar boze stiefzus Abigaille is
beslist muzikaler, doch ontbeert ademsteun, en haar vrijer Ismaele wappert met zijn tenor als een
door onweer overvallen zweefvliegtuig. Wie echt door de bliksem getroffen wordt is Nabucco, bij
monde van bariton Rafal Songan zo ongeveer de enige zanger die werkelijk goed bij stem is. Aan
het eind van het tweede bedrijf beweert dat hij dat hij God is, waarna hij onder lichtgeknipper
door Jehovah met waanzin wordt geslagen. Dit maakt hij zichtbaar met rollende ogen, scheefgezakte
schouder, en half opgeheven armen, wat een welkome afwisseling is op het kalmpjes af- en
aanmarcheren van het koor. De ensembles, ook die tussen de solisten, klinken overigens lang
niet kwaad.
Even na tienen is het joodse volk weer gered van de ondergang en vlijt Abigaille zich stervend
neer voor het in plastic verpakte beeldbuisje waarmee dirigent Tadeusz Serafin zijn manschappen
in het gareel houdt. Het applaus doet ons terugkeren uit het jaar 587 voor Christus, in het besef
dat we getuige zijn geweest van een historische gebeurtenis.
© Frits van der Waa 2006