de Volkskrant, Kunst & Cultuur, 19 oktober 2006 (pagina K18)
Leuke warhoofdigheid
Rossini: Matilde di Shabran. Orquesta Sinfónica de Galicia olv Riccardo Frizza. Decca.
Op een of andere manier slaagde Rossini er altijd weer in om van de meligste gekkigheid toch weer
een smaakvol ingericht feestje te bouwen. Zijn opera Matilde di Shabran stamt uit 1821, en is om
en nabij de dertigste van de veertig opera's die Rossini tussen 1810 en 1829 schreef. In muzikaal
opzicht lijkt hij sprekend op het overige werk. Volop krasse tegenstellingen, naar hartelust
aangezwengelde climaxen, en veel warhoofdigheid maar ontegenzeggelijk leuk. De opvoering die
twee jaar terug werd gegeven tijdens het Rossini Festival in Pesaro en nu door Decca tot uitklapbare
maar moeilijk in te klappen cd-doos is verwerkt, doet absoluut recht aan het werk.
De hoofdrollen worden vertolkt door jonge zangers, die er hoorbaar veel lol aan beleven. In de
titelrol horen we de Franse sopraan Annick Massis. Haar tegenspeler, ene Corradino, wordt gezongen
door de toen nog maar 23-jarige Juan Diego Flórez, een tenor met een markant timbre en een grote
lenigheid, die ook precaire momenten schijnbaar moeiteloos het hoofd biedt. Corradino is een soort
krijgsheer, die elkeen die zijn burcht betreedt een kopje kleiner maakt. Hij is een bovendien een
vrouwenhater. Toch windt de beurtelings kordate en kokette Matilde zijn korte lontje moeiteloos om
haar vinger. Uitermate vermakelijk is het gekissebis met Gravin d'Arco (Chiara Chialli) die ook al
een oogje op de rabauw heeft.
De tekst van Giacomo Ferretti spoort volkomen met de muziek. Hij heeft ongetwijfeld een alter ego
geschapen met de figuur van de breedsprakige dichter Isidoro, die zich begeleidt op een ontstemde gitaar
en het als het zo uitkomt niet al te nauw met de waarheid neemt: 'De pennen van dichters zijn een ander
slag wapens. Ze kunnen in twee verzen hele legers vernietigen.'
Rossini neemt in dit melodramma giocoso breeduit de ruimte voor pastiches en satires en trekt
vele lange neuzen naar de plechtstatige en pompeuze aspecten van de serieuze opera. Het Orquesta
de Galicia onder dirigent Riccardo Frizza speelt met Spaans vuur.
Albéniz: Pepita Giménez. Orquesta y Coro de la Communidad de Madrid. DG.
Deutsche Gramophon is afgaand op de stickers met wervende woorden heel trots op de studio-opname van
Pepita Giménez, een onbekend operaatje van de Spaanse componist Isaac Albéniz. Maar
eerlijk gezegd is er weinig reden tot vreugde. Albéniz' operaatje gaat over een weduwe die iets
moois dreigt te krijgen met een nog niet geheel tot priester gewijde kwekeling, hetgeen de jonge man in
tweestrijd brengt. Het libretto is vervaardigd door een Engelse beschermheer van Albéniz die
niet alleen een afschuwelijke rijmelaar was, maar ook zonder blikken of blozen een met veel bombarie
aangekondigd duel onder tafel veegt. Carol Vaness (Pepita) en Plácido Domingo (Don Luis) zingen dan
ook in het Engels, Domingo met smaak en Vaness met een vibrato dat langs de vangrail schampt. De
muziek is monter, maar de orkestbehandeling leidt aanvankelijk tot een erg vol klankbeeld. Alleen in
de tussenspelen en aan het slot van de opera klaart de lucht wat op.
Galina Vishnevskaya: Songs and Opera Arias: Moesorgski, Rimski, Tsjaikovski, Prokofjev en Sjostakovitsj. EMI.
De opnamen die de roemruchte Russische sopraan Galina Vishnevskaya in de jaren zeventig kort na haar
vertrek uit de U.S.S.R. in Londen maakte, zijn natuurlijk niet nieuw, maar deze doos met drie cd's is
wel een fraaie compilatie. Echtgenoot Mstislav Rostropovich is behalve een cellist van wereldformaat
ook een bekwaam pianist. En vooral Vishnevskaya's Moesorgski-vertolkingen zijn om van achterover te
slaan.
© Frits van der Waa 2006