de Volkskrant, Kunst & Cultuur, 8 december 2006 (pagina 17)
Beeldschoon en smaakvol spel van cellofenomeen Sol Gabetta
Schumann, Bloch en Dvorák, door het Rotterdams Philharmonisch Orkest o.l.v. Leonard Slatkin. 6 december, de
Doelen, Rotterdam. Herhaling: 8, 9, en 10 december.
Voor de combinatie van sterdirigent Leonard Slatkin en het cellofenomeen-in-aantocht Sol Gabetta heeft
het Rotterdams Philharmonisch Orkest maar liefst vijf avonden ingeruimd. En dat ook nog met hetzelfde
programma.
De trekpleisters waren er dan ook naar: de ouverture voor Schumanns in vergetelheid geraakte opera
Genoveva, een op het bijbelboek Prediker geïnspireerde rapsodie van Ernest Bloch, en een
symfonie van Dvorák niet de altijd succesvolle Negende, maar ditmaal de Zevende.
De 25-jarige Sol Gabetta, in Argentinië geboren uit Frans-Russische ouders en nu woonachtig in
Zwitserland, treedt al vanaf haar 10de op bij concoursen en met orkesten, vanzelfsprekend in stijgende
lijn. Haar eerste cd verscheen enkele maanden geleden.
Gezien haar repertoire, dat reikt van Boccherini tot Cage, is ze een veelzijdig musicienne. Wat een pech
dat Bloch in zijn bijbelse Schelomo de cello alleen behandelt als een quasi-vocaal instrument, en
het bovendien belicht van de meest zwaarmoedige, kwijnende zijde. Gabetta's spel was beeldschoon en
smaakvol. Temperament en intonatie lieten niets te wensen over. Helaas verviel Slatkin weer in zijn
gewoonte in tussenspelen het hele orkest over de solist heen te kieperen. Dankzij zijn welsprekende
manchetten kreeg Schumanns ouverture een rijkgeschakeerde gedaante heel anders dan Dvoráks
symfonie, waarin de ferme jongens en de stoere knapen domineerden.
© Frits van der Waa 2006