Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

de Volkskrant, Kunst & Cultuur, 5 februari 2007 (pagina 13)

Onderkoelde 'Tannhäuser' op wenteltrap

Tannhäuser, van Richard Wagner. Door De Nederlandse Opera onder leiding van Nikolaus Lehnhoff en Hartmut Haenchen. 2 februari, Muziektheater, Amsterdam. Herhaling op 5, 6, 11, 14, 18, 22, 24 en 26 februari.

Tannhäuser maakt duidelijk hoezeer de normen en waarden van de westerse wereld zijn veranderd sinds 1845, toen Wagner de opera schreef. Als de hoofdpersoon in het tweede bedrijf openlijk zijn voorkeur voor de vleselijke aspecten van de liefde laat blijken, wordt hij door een menigte deugdzame gelovigen bijna gelyncht. Fundamentalistischer kan het bijna niet.

De boodschap van het libretto is dan ook dubbel. Uiterlijk voegt het zich naar de christelijke moraal: daar hoort bij dat Tannhäuser sterft aan het slot, door God vergeven op voorspraak van zijn deugdzame tegenspeelster Elisabeth. Maar wie door die façade van fatsoen heenkijkt, ziet dat het verhaal evengoed opgevat kan worden als een pleidooi voor de vrijheid van meningsuiting, en dat Tannhäuser, heen en weer geslingerd tussen het aardse en het verhevene, een figuur van alle tijden is. Zo dik ligt het er niet bovenop in de enscenering van Nikolaus Lehnhoff, die Wagners ridderverhaal heeft geregisseerd voor de Nederlandse Opera. Lehnhoff heeft het vak geleerd in Bayreuth, wat te zien is aan zijn betrekkelijk traditionele, onderkoelde benadering.

Het modernste aan deze voorstelling is eigenlijk het decorontwerp van Raimund Bauer, een reusachtige, tot hoog in de toneelopening reikende wenteltrap, die in elk bedrijf een ander aanschijn krijgt en eindigt als troosteloze ruïne. Denk daarvoor een ouderwets bordkartonnen Ivanhoe-kasteel in de plaats, dan zijn de acties van de protagonisten en de troepenbewegingen van het koor, hoe uitgebalanceerd ook, uitwisselbaar voor die van een doorsnee-opera. De enige uitzondering daarop is het ondubbelzinnig hitsige MTV-ballet tijdens de eerste acte in de Venusberg.

Dat bedrijf verliest vervolgens nogal aan spanning, wat minder te maken heeft met het zinsbegoochelende duet dat Wagner Venus en Tannhäuser in de mond legt dan met de wat vlakke manier waarop Petra Lang en Robert Gambill het ten gehore brengen. Het is hoe dan ook niet eenvoudig sympathie op te brengen voor Wagners figuren, die net als in zijn andere opera's eerder zinnebeelden dan karakters van vlees en bloed zijn.

Gambill groeide bij de première overigens in zijn rol. Met zijn kernachtige, bijna vibratoloze geluid en zijn declamatie waarin de klinkers probleemloos van elkaar zijn te onderscheiden, is hij bepaald geen typische tenor. Dat verklaart misschien ook waarom hij bij het publiek niet het juichende enthousiasme teweegbracht dat hem in de internationale pers ten deel is gevallen. Meer bijval was er voor Martina Serafin die bekoorde als Elisabeth, en voor Roman Trekel, wiens zoetvloeiende baritonstem geknipt is voor de partij van Wolfram.

Dirigent Hartmut Haenchen is voor even terug bij het Nederlands Philharmonisch Orkest, dat hem zo te horen op handen draagt. Hij heeft er uitdrukkelijk voor gekozen Tannhäuser uit te voeren in de laatste door Wagner geredigeerde versie, de zogenoemde 'Weense' uit 1875, die pas in 2003 in druk verschenen is. De opera biedt daarmee in zekere zin een resumé van Wagners muzikale ontwikkeling. Die reikt van de wonderlijk 18de-eeuwse resten recitatief die onder andere opduiken tijdens de Idols-achtige zangerswedstrijd, tot het harmonische drijfzand waarop delen van de zinnelijke Venusberg-muziek gebouwd zijn.

Uiteindelijk is het vooral Wagners vermogen om het orkest nieuwe kleuren te ontlokken, en die samen te smeden tot een indringend muziekdrama vol stereo-effecten en overweldigende koorpassages, waar Tannhäuser zijn overtuigingskracht aan te danken heeft. Al is er natuurlijk wel een Wagner-kampioen als Hartmut Haenchen voor nodig om dat zo glorieus aan het licht te brengen.


© Frits van der Waa 2007