de Volkskrant, Kunst & Cultuur, 5 februari 2007 (pagina 12)
Bedaarde Barenboim ontlokt zijn orkest topuitvoering
Schönberg en Mahler door de Staatskapelle Berlin o.l.v. Daniel Barenboim. 3 februari, Concertgebouw,
Amsterdam.
Het waren niet de geringsten die zaterdag plaatsnamen op de eerste rij van het Concertgebouwbalkon:
Hartmut Haenchen, even een dagje vrij na de première van Tannhäuser, en Mariss Jansons, die
zelf binnen een etmaal weer op dat podium zou staan. Ze waren er om hun collega Daniel Barenboim gade te
slaan bij zijn uitvoering van Mahlers Zevende Symfonie. Barenboim heeft al vaak op dat podium
gezeten, als pianist. Het was de eerste maal dat hij er stond, als dirigent.
De 64-jarige musicus heeft al een indrukwekkende dubbelcarrière achter zich, maar is nog altijd in
ontwikkeling. Hoewel hij pas laat in zijn leven interesse voor Mahler heeft opgevat, geniet zijn
vertolkingen van het werk van de grote symfonicus al een speciale faam. En terecht, zo bleek tijdens
zijn optreden met zijn eigen orkest, de Staatskapelle Berlin.
Door het optreden te openen met Schönbergs Orkestvariaties op. 31 uit 1928 onderstreepte
Barenboim nog eens dat Mahler een 20ste-eeuwse componist is. Dat geldt zeker voor de Zevende,
waarin vrijwel elke noot de samenhang van wat eraan voorafging op losse schroeven zet. Dat neemt niet weg
dat twintig minuten muziek van Schönberg overladener aandoen dan de woest over elkaar spoelende
orkestgolven die Mahler vijf kwartier lang loslaat op zijn gehoor.
Barenboim hield zijn orkest bedaard en toch voortdurend betrokken in toom, maar ontlokte het ondanks die
schijn van nuchterheid een topuitvoering vol schroeiende en scintillerende klanken. Daaruit ontvouwden
zich magistrale orkestpanorama's die associaties opwekten met de visionaire schilderkunst van Jeroen
Bosch, waarin het paradijselijke ook elk moment kan verkeren in een inferno.
© Frits van der Waa 2007