Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

de Volkskrant, Kunst & Cultuur, 16 april 2007 (pagina 10)

Flarden uit een ridderroman of sprookje

Het Nederlands Kameroperafestival, t/m 27 april. Herhaling Tot ik zelf verdwijn: 22 april. Herhaling Arminio: Gouda (17), Den Haag (22), Rotterdam (23), Enschede (24/4).

Over het water komt een roeibootje aangevaren, met daarin een zingende sopraan. Met in het water weerkaatsend licht en een omlijsting van vers lentegroen lijkt het een idyllisch schilderij uit de vroege Romantiek. En dat is ook de bedoeling. Op de oever zet een strijkkwartet de begeleiding in. De vijf muzikantes zijn verkleed als dienstmeisjes, met witte schortjes en kneepjesmutsen. 'Oranje vlammen in de lucht, een zwoele zomeravond, een koele bries, een zachte zucht', zingt de zangeres, terwijl het publiek op het bordes van landgoed Den Alerdinck zit te zweten in de middagzon van wat wel de heetste aprildag van de eeuw moet zijn.

De havezathe ligt verscholen tussen de dreven van het Overijsselse Laag-Zuthem. Voor wie haar weet te vinden, heeft de stichting Schatkameropera een bijzondere ervaring bereid. Tot ik zelf verdwijn... is een vrije adaptatie van fragmenten uit opera's waaraan Franz Schubert tijdens zijn korte leven gewerkt heeft.

Flarden van verhalen zijn het, de een uit een ridderroman, dan weer een spookverhaal, en het middendeel is zelfs afkomstig uit een kolderiek sprookje. Hoewel het strijkje misschien niet van wereldklasse is, en in het koetshuis of op het gazon is van akoestiek nauwelijks sprake, maar de muziek van Schubert, de mislukte operacomponist, is rijkgeschakeerd en bepaald niet van dramatiek gespeend. Bovenal roept de voorstelling perfect het romantisch levensgevoel op. Dat begint al bij de ouverture, een wandeling langs de berceau, het lommerrijke liefdeslaantje, waarbij uit de verte gaandeweg vierstemmige mannenzang tussen het geboomte doorschemert. Evenzo verdwijnen ruim twee uur later de musici weer in de verte, en rest alleen het lustig gezang van de vogels.

Tot ik zelf verdwijn... is een van de 28 voorstellingen die te zien zijn in het Nederlands Kameropera Festival. Het evenement, dat zich tot 27 april afspeelt in Zwolle en omstreken, biedt een ware vlootschouw van wat er op het gebied van kleinschalig muziektheater te koop is. Er zijn kindervoorstellingen, speciale optredens met jong talent, en allerlei ensceneringen van nieuw en herontdekt repertoire.

Tot die laatste categorie hoort ook Arminio, de enige opera van Heinrich Biber, waarmee het Kameroperafestival vrijdag geopend werd. Ook in deze voorstelling is de eigen creativiteit van de makers van essentieel belang, al was het alleen maar doordat de orkestpartij die Biber omstreeks 1693 neerschreef uit niet meer bestaat dan één enkele baslijn. Jan Willem de Vriend en zijn Combattimento Consort hebben daaruit niettemin een weelderige begeleiding op doen bloeien, met behulp van een heel arsenaal aan oude instrumenten, waaronder de viola d'amore en het cimbalom, een met stokken bespeelde snarenkast.

Het verhaal van Arminio speelt zich af in het oude Rome en bevat een verwarrende hoeveelheid personages, waardoor geen van de zangers echt een hoofdrol heeft. Hun vocale kwaliteiten laten desondanks niets te wensen over. Lichtvoetigheid wordt geleverd door een paar harlekijnen, de alle kanten uitflitsende muziek van Biber, en de vindingrijke regie van Eva Buchmann. Zo is het een briljante vondst om een flink deel van de handeling te situeren in een Romeins badhuis, wat de triomfaria's van de Romeinse legerleiders reduceert tot grootspraak van blote mannen met dikke buiken.

Het valt nauwelijks uit te maken op welk punt het genie van Biber wordt overgenomen door de inventiviteit van De Vriend en consorten, maar dat doet niets af aan de briljante mix van barokke geest en eigentijdse vormgeving die deze Arminio kenmerkt.


© Frits van der Waa 2007