de Volkskrant, Kunst & Cultuur, 19 april 2007 (pagina 15)
'The Rake's Progress' blijft steken in trukendoos Lepage
The Rake's Progress, van Igor Stravinsky, door de Nationale Opera. 17 april. Muntschouwburg, Brussel.
Herhalingen t/m 6/5.
Met auto's op het toneel en personages die met deken en al spoorloos verdwijnen in een matras roept de
enscenering van Stravinsky's The Rake's Progress die nu in Brussel te zien is, merkwaardig sterke
herinneringen op aan Jossi Wielers Amsterdamse Mozart-drieluik. Toch moet dat bijna wel toeval zijn, want
tussen die twee ensceneringen ligt minder dan een half jaar.
The Rake's Progress is gecomponeerd in 1951. Het verhaal speelt zich af in de 18de eeuw, wat ook
doorklinkt in de muziek. Toch zijn er maar weinig regisseurs die zich hier bij hun uitvoering aan houden.
De Canadese vormgever Robert Lepage doet dat evenmin. Hij verplaatst het verhaal naar de tijd en de
plaats waarin de muziek ontstond: het Amerika van de jaren vijftig, zoals dat is geïconiseerd door
de de filmindustrie. Vandaar dat de hoofdpersonen eruitzien als figuren uit oude televisieseries, met
Stetsons, sigaren en iets te poenige kledij. Daar hoort ook bij dat het decor voornamelijk bestaat uit
een achterdoek met Panavision-breedte waarop de meest fantastische wolken- en sterrenluchten de handeling
begeleiden.
Lepage is een geniaal illusionist: als er een miniatuurhuisje op de achtergrond verschijnt, gaan de
deurtjes vanzelf open en dicht en lopen er levensechte silhouetjes achter de ramen. Spectaculair is ook
het zwembad waar duidelijk geen water in zit en waar toch een gespierde figurant met een flinke duik
voorover in verdwijnt.
Deze productie is een van de laatste die plaatsvinden onder verantwoordelijkheid van Bernard Foccroulle,
die vijftien jaar de Brusselse Muntschouwburg heeft geleid. Helaas is ze niet maatgevend voor het
gemiddelde niveau dat onder zijn bewind werd gehaald, want het geheel blijft steken in Lepages
trukendoos.
Het idee om het verhaal over de argeloze Tom Rakewell, die door de Duivel wordt blootgesteld aan de
verleidingen van de grote stad, te verplaatsen naar Hollywood of daaromtrent, is op zichzelf niet
onlogisch. Nieuw is het nou ook weer niet: zo kwam al in de jaren tachtig deze opera een keer tot klinken
in een tv-studio.
Spijtig is vooral dat Lepage de zangers lang niet zo levensecht weet te maken als zijn setting. Laura
Claycomb en Andrew Kennedy zijn goede vocalisten, maar debiteren hun rollen braaf vanaf hun kruisje op
het podium. De massascènes zijn verbazend statisch. De korte maar krachtige rol van Baba the Turk
wordt door Dagmar Peckova heel aardig neergezet, maar ze laat haar stembanden te veel wapperen om ook
vocaal te overtuigen. De enige die vanaf zijn eerste opkomst (uit een olieput) in alle opzichten sterk
voor de dag komt, is William Shimell als de satanische Nick Shadow.
Kazushi Ono, sinds zes jaar vaste dirigent van de Munt, maakt er een gemoedelijke boel van wat
natuurlijk het laatste is dat je met Stravinsky moet doen. Pas aan het slot, bij de scènes op het
kerkhof en in het gekkenhuis, groeien zowel dirigent als zangers in hun rol en brengt de voorstelling
eindelijk ontroering teweeg. Toch is ook dat allereerst de verdienste van Stravinsky en zijn even
gewiekste librettist, dichter W.H. Auden.
© Frits van der Waa 2007