de Volkskrant, Kunst & Cultuur, 11 juli 2007 (pagina 12)
Groot en gepassioneerd geluid van Magdalena Kozená
Schumann, Ravel, Rachmaninov en Bartók, door Magdalena Kozená en Yefim Bronfman. 9 juli, Concertgebouw, Amsterdam.
Een pauw, een ijsvogel, een krekel en nog wat beesten bevolken de Histoires naturelles van Maurice
Ravel, waarmee Magdalena Kozená maandag hoge ogen gooide in haar Robeco-Zomerconcert.
Tegelijkertijd liet de Tsjechische mezzosopraan opnieuw haar voorkeur blijken voor repertoire dat je niet
elke dag hoort. Ook Rachmaninovs Zes liederen op.38 en Bartóks Dorpstaferelen zijn
bepaald geen kapotgezongen stukken. Schumanns Liederkreis, waarmee het recital opende, hoort wel
min of meer tot die categorie, maar als Kozená ermee aan de gang gaat deert dat niet.
Ze is nog maar 34, maar telt al lang mee in het internationale circuit. Haar stem is vol en diep, maar
niet erg donker, en kenmerkt zich door een doseerbaar vibrato met een geringe bandbreedte. Oude muziek
ligt haar van nature, maar in de romantiek en de 20ste eeuw weet ze ook de weg. Wel zijn haar
kleurmogelijkheden wat beperkt: hoewel ze een scherp oor heeft voor atmosfeer en inhoud van de teksten,
doet haar voordracht van tijd tot tijd naar een wat opener en lichter klank verlangen. Dat speelde vooral
een rol in Liederkreis, dat met een wat steviger aangezet karakteronderscheid tussen de twaalf
liederen boeiender zou zijn geweest.
In Rachmaninovs liederen was het opnieuw het begeleidend pianostuifmeel en -parfum dat voor variëteit
zorgde, terwijl Kozená van haar kant glorieerde in groot, gepassioneerd geluid en subtiele
gradaties in dynamiek.
De Dorpstaferelen van Bartók kregen een gepast schel, volks accent dat uiterst effectief
was. De door het publiek dankbaar onthaalde toegiften van Fauré en Schumann klonken daarna opeens
wel heel zedig en ingetogen.
© Frits van der Waa 2007