de Volkskrant, Kunst & Cultuur, 14 juli 2007 (pagina 15)
Dirigeren alsof je voor de Eiffeltoren staat
Tournemire, Widor en Mendelssohn door Leo van Doeselaar en het Vlaams Radio Orkest onder leiding van Yoel
Levi. 12 juli. Concertgebouw, Amsterdam.
Met op pantoffels aansluipende bassen en devote mixturen, geruggesteund door de al even steels opererende
zwelkast van het Maarschalkerweerdorgel verdedigde Leo van Doeselaar donderdagavond het Poème
voor orgel en orkest van Charles Tournemire. Een toepasselijke keus, omdat het werk drie jaar na zijn
ontstaan, in 1913, ook al eens in het Concertgebouw te horen is geweest.
Het orgel staat er ongetwijfeld beter bij dan 94 jaar geleden. Desondanks is het aannemelijk dat het
Concertgebouworkest, ook al was het toen nog niet Koninklijk, er aanmerkelijk meer van bakte dan het
Vlaams Radio Orkest, dat vanaf de eerste maat zwemmerige en dichtgeslibde klanken produceerde.
Het is jammer dat het repertoire voor orgel en orkest zo beperkt is dat muzikanten en programmeurs altijd
weer terecht komen bij de mindere meesters uit de tweede helft van de negentiende eeuw. Tournemire hoort
daar stilistisch gesproken ook bij, ook al heeft hij het begin van de Tweede Wereldoorlog nog kunnen
meemaken.
Ook de door hem bewonderde Charles-Marie Widor, een van de grote mannen van de Franse orgelmuziek, heeft
het grootste deel van zijn volwassen leven in de twintigste eeuw doorgebracht, al zou je dat bij het
horen van zijn Symfonie op.42bis niet gauw zeggen.
Widor stelde de compositie in 1880 samen uit eerder werk, op verzoek van de toenmalige Prince of Wales.
Het wonderlijke is dat hij daarvoor stukken met een, laten we zeggen, op Britse leest geschoeide
thematiek koos. De ritmiek van het derde deel doet sterk denken aan die van Rule Brittannia,
terwijl het eerste deel associaties oproept met Land of hope and glory wat des te
merkwaardiger is omdat dat stuk nog geschreven moest worden.
Van Doeselaar, wiens voor zaterdag aangekondigde workshop helaas is afgelast, voerde in het tweede deel
een tedere, lieflijke dialoog met de violen, waarna, opnieuw profetisch, eventjes vage voor-echo's van
Mahler klonken voor de muziek weer wegzakte in truttigheid. In de hoekdelen combineerde Widor zijn Britse
thematiek met een buitengewoon Teutoonse inslag. De Franse slanke lijn was ver te zoeken.
Dat had voor een niet onaanzienlijk deel te maken met de botte esthetiek van het orkest, waarmee het ook
bij eerdere optredens al veel muziekgenot vergald heeft. Yoel Levi, die dirigeert alsof hij niet een
groep muzikanten, maar de Eiffeltoren tegenover zich heeft, ontwringt zijn gezelschap een klank met een
verkeerd soort intensiteit, die slechts tot logheid en verstopping leidt.
Mendelssohns Schotse Symfonie ontbeerde ten enen male de lichtvoetigheid en de transparantie die
toch een wezenlijk bestanddeel zijn van de muziek van deze componist. Het derde deel, het Adagio
Cantabile, was draaglijk; de rest verzoop in een vette laag Croma.
© Frits van der Waa 2007