Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

de Volkskrant, Kunst & Cultuur, 16 september 2008 (pagina 17)

Het geluid van Gods muzikale evenknie

Bach/Webern, Stravinsky en Koechlin, door Radio Filharmonisch Orkest en Groot Omroepkoor o.l.v. Ed Spanjaard. 13 september, Concertgebouw, Amsterdam. Radio 4: 16 september, 20.00 uur. Nederland 2: 25/1/09 (Stravinsky), 29/3/09 (Koechlin).

In 1750 was Johann Sebastian Bach een dode componist, vijftig jaar later was zijn naam een geheimtip, weer vijftig jaar later gold hij als ijkpunt en in de loop van de twintigste eeuw is hij uitgegroeid tot een muzikale evenknie van God: een schepper wiens wijsheid en werken nauwelijks te evenaren zijn.

Zonder dat er sprake is van een jubeljaar zet de ZaterdagMatinee Bach in de schijnwerpers. In twintig concerten, verspreid over het hele seizoen, wordt hoorbaar gemaakt hoe intens en ingrijpend de weerklank is die zijn muziek vindt in het werk van zijn nazaten – van Mozart tot Sjostakovitsj, en van Arvo Pärt tot Conlon Nancarrow.

Die weerklank kreeg zaterdag al direct een fascinerende gestalte bij het eerste concert van deze reeks, dat opende met Anton Weberns orkestratie van de zesstemmige fuga uit Das Musikalische Opfer. Bezien door de bril van een componist die zich zelf op het breukvlak van de romantiek en het modernisme bevond, verschiet Bachs stemmenweefsel voortdurend van kleur, wat dikwijls verrassend en meestal verhelderend werkt. Bovendien heeft Webern de muziek onderworpen aan expressieve versnellingen en vertragingen. Het Radio Filharmonisch Orkest en dirigent Ed Spanjaard brachten dat alles op lucide wijze tot klinken.

Minstens zo glorieus was de vertolking van Stravinsky's Psalmensymfonie, waarvoor het Groot Omroepkoor zich bij het gezelschap voegde.

De grote surprise kwam aan het slot en duurde vijftig minuten: het Offrande musicale sur le nom de BACH, een stuk uit 1946, waarin de Franse componist Charles Koechlin uit het viertonige thema bes-a-c-b (in het Duits gespeld als B-A-C-H) twaalf contrapuntische exercities peurt, die imponeren door hun vindingrijkheid en variëteit. Het ambachtelijke gehalte is weliswaar hoog, zodat de muziek eerder ontzag dan ontroering teweegbrengt, maar evengoed is een geweldig avontuur om je oor te luisteren te leggen in dit labyrint van stemmen waarin op alle niveaus het vertrekpunt doorklinkt.

Bovendien laat Koechlin de gewaden van het steeds verder ontkiemend Bach-DNA listig mee-evolueren. Hij gebruikt een groot orkest, maar dat wordt al snel teruggebracht tot de strijkersgroep, waarna heel bescheiden de blazers er bij komen.

Ook het orgel doet een duit in het zakje, en halverwege volgt de eerste grote climax met een monsterfuga, die verrassend genoeg gevolgd wordt door een soort salonmuziek voor piano solo. Als een konijn uit de hoge hoed komt dan op eens de onaardse etherische klank van een Ondes Martenot, een vroeg elektronisch instrument, uit het orkest tevoorschijn, wat aanleiding geeft tot nieuwe klankcombinaties, onder andere met een strijkkwartet. Koechlin besluit zijn duizendvoudige vermenigvuldiging van Bachs muzikale handtekening met een expansieve finale waarin hij Hollywoodgestiek en wonderlijke harmonische progressies opstapelt tot een martiale overtreffende trap. De omroep doet er helaas niet zo veel aan, maar deze uitvoering van dit ten onrechte veronachtzaamde werk zou eigenlijk op cd uitgebracht moeten worden.


© Frits van der Waa 2008