de Volkskrant, Kunst & Cultuur, 19 december 2008
Schrijnende noodkreten met nostalgie bij Tsjaikovski
Bartók en Tsjaikovski, door het Koninklijk Concertgebouworkest o.l.v. Iván Fischer. 17 december.
Concertgebouw, Amsterdam. Herhaling: 19 en 21/12. Radio 4: 21/12, 14.15 uur.
Zonder Iván Fischer zou het Koninklijk Concertgebouworkest het de afgelopen twintig jaar een stuk
moeilijker gehad hebben in de periodes dat de successieve chef-dirigenten Chailly en Jansons
verplichtingen elders hadden. Fischer, die destijds nog getipt werd als opvolger van Chailly, treedt zo
regelmatig op met het KCO dat hij welhaast als vaste gastdirigent kan worden beschouwd. Komend voorjaar
dirigeert hij in Amsterdam een compleet aan Beethoven gewijd programma en gaat dan met het orkest op
stap naar Parijs.
Deze week leidt Fischer een programma met Bartóks Muziek voor snaarinstrumenten, slagwerk en
celesta, gevolgd door de Vierde Symfonie van Tsjaikovski. De verwantschap tussen Bartók en
Tsjaikovski is niet erg groot, of het moest de muzikale structuur van de twee stukken zijn, die beiden
in het laatste deel sijpelsgewijs elementen uit de voorgaande delen laten terugkeren. Maar dat Fischer
diep graaft is evident.
Discipline en subtiliteit kenmerkten zijn interpretatie van Bartóks 'snaarinstrumenten'-muziek,
waarin de strijkers aanvankelijk in lagen op elkaar gestapeld worden tot een contrapuntisch warrelwoud.
De nachtmuziek waarop Bartók het patent heeft, verschijnt hier in het derde deel, met een eenzaam
slaande xylofoon, ritselende pizzicati en klinkende dauwdruppeltjes van de celesta, waarop het slotdeel,
met de piano als hamerklavier, motoriek en polyfonie met elkaar verzoent en door Fischer wordt afgerond
met een exuberante slotspurt.
Het hart van Tsjaikovski's Vierde wordt gevormd door het contrast tussen de schrijnende noodkreten waarmee
het werk opent en de ijle nostalgie die in het tweede deel zijn entree maakt. De wijdbeens dirigerende
Fischer biedt de hotsebotsende zwalkritmes van het eerste deel koelbloedig het hoofd en laat de opduikende
chromatische loopjes neerdwarrelen als herfstblaadjes. Wanneer Tsjaikovski zelf het rustige vaarwater
weer verstoort bedwingt de dirigent het tumult, en buigt het in het Scherzo om tot een fraai
gechoreografeerd feestje. Met overtreffende trappen, precisie en een hoog tempo legt hij in het slotdeel
de constructivistische kantjes van de romanticus Tsjaikovski bloot waarmee zijn graafwerk toch een
zeker verband tussen de beide componisten oplevert.
© Frits van der Waa 2008