de Volkskrant, Kunst & Cultuur, 12 mei 2010
Rijnvos laat in zijn vijftigste compositie horen de stem wel degelijk te kennen
Werk van Adriaansz, Van Rossum en Rijnvos, door het Ives Ensemble. 8 mei, Muziekgebouw, Amsterdam. Herh.: 13/5, Utrecht.
Richard Rijnvos componeert al een kwart eeuw en heeft tot nu toe nog nooit voor de menselijke stem geschreven. Dat zegt wat over Rijnvos. Maar misschien is het beter te zeggen dat hij er een kwart eeuw mee gewacht heeft. Want zijn eerste vocale werk, waarschijnlijk niet toevallig zijn vijftigste officiële compositie, is een schot in de roos.
De cylus Die Kammersängerin telt eenentwintig liederen, waarvan drie zonder woorden, en ook dat is vermoedelijk geen toeval. Pierrot Lunaire, het baanbrekende werk van Arnold Schönberg uit 1912, telt evenveel gedichten, en heeft ook dezelfde onderverdeling: drie maal zeven.
Muzikaal heeft Rijnvos' werk niet heel veel uit te staan met dat van Schönberg, maar de bevreemdende, ietwat surrealistische sfeer doet beslist denken aan het tweede decennium van de vorige eeuw.
Dat komt ook door de gebruikte teksten van de Oostenrijker Ernst Jandl, wiens vermenging van klankpoëzie en typografie weer doet denken aan de gedichten van Paul van Ostaijen. Alleen is Jandl nog maar tien jaar dood.
Sopraan Marijje van Stralen is de Kammersängerin. In Duitstalige landen is dat een eretitel voor zangers van verdienste (waar Van Stralen zeker toe behoort), maar het woord heeft hier eerder betrekking op de plaats van handeling. Want de cyclus is geënsceneerd. Regisseur Jos van Kan laat de zangeres uit bed komen, zich aankleden, ronddarren voor een groot scherm en ten slotte weer in bed kruipen.
Intussen zingt ze voornamelijk over haar eigen lichaam: haar ogen, neus, vingers, haren enzovoort. De frappe van het stuk zit hem in de tekstprojectie op het scherm, die is vervaardigd door een groep Utrechtse KMT-studenten.
KMT betekent Kunst Media en Technologie, waarvan akte, want de letters komen tot leven, waaien de sopraan als het ware uit de mond, zwellen, krimpen, klappen om als het zo uitkomt, vallen naar beneden, of vormen een zee waar de zangeres bijna in ten onder gaat. Hoewel de enscenering als een handschoen om de compositie past, is Rijnvos' muziek zo magistraal dat ze het ook zonder beeld zou kunnen stellen.
De liederen zijn heel verschillend van sfeer, maar worden bijeengehouden door de klank van het negenkoppige Ives Ensemble, waarin ditmaal een harmonium een prominente rol speelt.
Aanvankelijk hanteert Rijnvos het hele ensemble alsof het één instrument is, maar op den duur komt er toch meer differentiatie in.
Bepalend zijn ritmische stuwkracht en wonderbaarlijke quasi-tonale timbrecombinaties. De sopraanpartij is eerder ingericht op verstaanbare declamatie dan op vertoon van acrobatiek, maar is er niet minder evocatief om.
In het voorprogramma brengt het Ives Ensemble Piet-Jan van Rossums Avenne per caso in una piazzetta, dat dankzij basgitaar, vibrafoon en harmonische cirkelgang erg jazzy klinkt, maar verrassend ingenieus in elkaar steekt. In Parallels verdoet Peter Adriaansz zijn talent met het harmoniseren van traag verglijdende sinustonen.
Bij elkaar vormde het een aardige aanloop voor Rijnvos' werk, dat nu al aangemerkt kan worden als een van de muzikale hoogtepunten van het jaar 2010.
© Frits van der Waa 2010