de Volkskrant, Kunst & Cultuur, 23 augustus 2010
Stampvoeten bij Schubert
Schubert en Schönberg, door het Brodsky Kwartet. 21 augustus, Concertgebouw, Amsterdam.
In zijn bijna veertigjarig bestaan heeft het Engelse Brodsky Kwartet altijd laten horen dat het wel zin heeft in een avontuurtje. Natuurlijk kent het ensemble zijn Mozart, zijn Beethoven en de andere standaardstukken uit het strijkkwartetrepertoire. Maar het zet zich ook in voor eigentijdse componisten en schuwt evenmin de samenwerking met artiesten als Elvis Costello en Björk.
Zo grensverleggend ging het niet toe bij hun optreden in de Robecoconcerten van zaterdag, maar van een doorsnee-programma was desondanks geen sprake. Het kwartet had namelijk een extra altist en een tweede celliste meegenomen, om zo Schuberts Kwintet in C en het strijksextet Verklärte Nacht van Schönberg ten gehore te brengen. Een stevige kluif, want Schönbergs reflectie op een gedicht van Dehmel doet met zijn hyperverzadigde, laatromantische toontaal een flink beroep op het concentratievermogen, terwijl het bijna een uur lange kwintet dat Schubert twee maanden voor zijn dood schreef ook niet bepaald en borrelhapje is.
Het gezelschap beschikt zonder meer over het vermogen om de spanningsbogen van deze grote architecturen vorm te geven en geen moment te laten verslappen. Vooral in de uitgespaarde passages, waarin de muziek bijna stilvalt, leidt dat tot fraaie resultaten. Met name het werk van Schönberg profiteerde daarvan. De vier lage strijkers zorgden voor fraaie schemersferen en herfstige dwarrelklanken.
Het Brodsky Kwartet speelt staand, wat gezien de omvang van de Grote Zaal geen gekke keus is. Dat komt de klankprojectie ten goede, en maakt een extravertere indruk. Maar zoiets is geen pluspunt meer als een muzikant zich te buiten gaat aan onprofessioneel voetenwerk, zoals eerste violist Daniel Rowland doet. Het is de vraag of het Brodsky Kwartet blij moet zijn met deze primarius, die nog maar drie jaar geleden toetrad tot het ensemble. Hij wiegt en schuifelt voortdurend, en zodra het in zijn partij een beetje heet toegaat slaat dat zelfs om in luid stampvoeten. Zo veranderde hij alle vurige passages in de stukken van Schubert in een soort flamenco.
Erger is dat Rowland ook in als musicus de scheidslijn tussen intensiteit en opgefoktheid niet goed in de hand heeft. Hij is zonder meer een speler met een enorm arsenaal aan expressiemiddelen, maar er schemeren al snel kleine onzuiverheden of kermende timbres doorheen. Tot overmaat van ramp knapte er halverwege het kwintet een snaar bij celliste Jacqueline Thomas. Van schrik hield Rowland op met springen, maar de overige leden van het ensemble vonden de oude eendracht daarna niet werkelijk meer terug.
© Frits van der Waa 2010