Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

de Volkskrant, Kunst & Cultuur, 4 oktober 2010

Bloemlezing uit de Estse koormuziek

Werk van Pärt, Tüür, Kreek en Tulev door het Filharmonisch Kamerkoor van Estland & Ensemble o.l.v. Daniel Reuss. 2 oktober, Concertgebouw, Amsterdam.

De Sovjets, die de Baltische Staten een halve eeuw bezet hebben gehouden, moesten niets hebben van het spirituele. Zoiets roept natuurlijk een reactie op. Als je moet afgaan op de muziek die tegenwoordig uit Estland, Letland en Litouwen (maar ook uit een paar andere voormalige deelstaten van de USSR) komt, was de religie een eeuwige en alles doordesemende steunbeer in een onderdrukt bestaan.

Het muzikale equivalent van dat rotsvaste geloof is een even groot vertrouwen in de grondtonigheid. Anders dan bij de meeste gerenommeerde componisten, van Bach tot Mahler, is in de muziek van componisten als Arvo Pärt en Toivo Tulev nauwelijks sprake van toonsoortwisselingen – modulaties heet dat met een vakterm. Dat werd weer eens duidelijk tijdens de Zaterdagmatinee, waar het Filharmonisch Kamerkoor van Estland een gastoptreden gaf onder leiding van de Nederlander Daniel Reuss, die sinds twee jaar artistiek leider is van het gezelschap.

Het programma zette de Estse koorliteratuur in historisch perspectief, want het bevatte ook vier gewijde koorstukken van Cyrillus Kreek (1889-1941), die als de stamvader van de Estse koorzang wordt beschouwd. In zijn psalmen (alle nog van voor de Russische overheersing) hanteert hij een voor die tijd betrekkelijk orthodox idioom, waarin het 28-koppig koor vrijwel steeds eendrachtig samenwerkt om de tekst zo duidelijk mogelijk uit te doen komen. De charme zit hem in de afwisseling: zo staan ruisende akkoorden in de mannenstemmen tegenover meer bloemrijke passages bij de vrouwen.

In het werk van de bekendste componerende Est, Arvo Pärt, is de op klokgelui geënte harmonische taal zo gereduceerd, dat dergelijke textuur- en timbrewisselingen de hoofdzaak beginnen uit te maken van de muziek. Getuige zijn Magnificat en Da pacem Domine is Pärt een grootmeester in het subtiel ontplooien en variëren van die verschillende registers.

Met de ongebruikelijke stemvoeringen in zijn Triglosson Trishagion toont Erkki-Sven Tüür (1959) zich de minst dogmatische van de vier uitgevoerde componisten. Hoewel het ook hier om een gebed gaat, bevat de muziek ondertonen van onrust, die het koor met een bewonderenswaardige homogeniteit naar voren bracht.

Nadat het koor in deze a cappellawerken had laten horen dat het zich kan meten met de topgezelschappen van Europa, kreeg het hulp van een instrumentaal ensemble voor de uitvoering van Tulevs Songs. Deze zevendelige collage van bijbelse en andere teksten stamt uit 2005 en beleefde hier zijn Nederlandse première.

Hoewel Tulev niet bang is voor een pittige dissonant of dramatisch metaalgerammel, is het muzikale fundament van zijn werk een vrijwel ononderbroken mineurzoem. In combinatie met een kabbelende ritmiek die gedurende een half uur vrijwel onveranderlijk blijft, leidt dat tot muziek waarin de spanning vrijwel uitsluitend wordt gegenereerd door wisselingen in textuur en orkestratie. Het glijdt heerlijk het oor binnen, maar ondanks enkele hoogtepunten, zoals een schitterende solo van countertenor James Laing, geschraagd door een welhaast ruimtelijke orgelklank, heeft deze muziek toch wel bedenkelijk veel gemeen met de rustgevende televisieschilderlessen van Bob Ross.


© Frits van der Waa 2010