de Volkskrant, Kunst & Cultuur, 28 februari 2011
Sir Simon verricht wonderen
Berliner Philharmoniker o.l.v. Simon Rattle. 25 en 26/2, Concertgebouw, Amsterdam.
Gustav Mahler schrijft in veel van zijn symfonieën een Fern-orchester voor een groepje musici dat vanaf de gang ijle tussenwerpsels aan de muziek toevoegt. Had hij kunnen horen hoe de Berliner Philharmoniker zijn muziek vrijdag speelden in het Concertgebouw, dan had hij misschien wel besloten dat kunstje achterwege te laten of het misschien nog vaker toe te passen. Dirigent Simon Rattle en zijn keurtroepen bereidden sommige van die Fernorchester-passages namelijk zo goed voor, dat het leek of de klank al van buiten de zaal kwam voordat dat werkelijk het geval was.
Het was bepaald niet het enige wonderbaarlijke dat gebeurde in Mahlers Derde Symfonie. Alleen al de eerste, glanzende diepe klank in het lage koper stond model voor de weidse perspectieven die nog zouden volgen. In Rattle's handen krijgt Mahlers muziek, die in figuurlijke zin al wereldomspannend is, een panoramische, bijna cinematografische ruimtelijkheid, wat alles te maken heeft met een uiterste subtiele mengkunst waarbij zowel timbres als dynamische schakeringen zijn meegewogen.
Tegelijkertijd benadert Rattle het script dat Mahler in zijn partituur heeft neergelegd als de muzikale topregisseur die hij is. De eerste drie delen laten zich beluisteren als een regelrechte avonturenfilm, die de luisteraar in turbulente afwisselingen en montages meesleept van een treurmars naar krijgshaftiger muziek, en dan naar een regelrechte kermis.
Daarin is toch weer plaats voor het subtielst denkbare triangelspel en gloeiende mengtinten die de hoofdthema's van ondergrond voorzien, zoals de sfeer van een landschap wordt bepaald door het licht dat tussen de takken schemert.
Na een ballet van plaaggeesten en een wat plomp, maar niet minder magisch scherzando trad bezinning in, samen met de diep donkere alt van Nathalie Stutzmann, die zich met een aanvankelijk non-vibrato gezongen toon bijna onmerkbaar losmaakte uit het van leegte gapende instrumentale decor. Het vijfde deel met een engelenkoor en hymnische strijkers, bracht vertroosting. Het enige minpuntje was dat het Nationaal Kinderkoor voornamelijk bestaat uit meisjes die zichtbaar en hoorbaar tot de jaren des onderscheids zijn gekomen, zodat de klank nauwelijks contrasteerde met die van de vrouwen uit het Groot Omroepkoor. En dat terwijl Mahler toch echt een jongenskoor voorschrijft.
Bij beide programma's die de Berliner dit weekeinde bracht was een belangrijke rol weggelegd voor hoornist Stefan Dohr. In Brahms' korte koorwerk Es tönt ein voller Harfenklang nam hij in zijn eentje al een voorschot op de ruimtelijke suggesties die in Mahler zouden volgen. En tijdens het optreden van de Philharmoniker in de ZaterdagMatinee solieerde hij in het kersverse hoornconcert Moment of Blossoming van Toshio Hosokawa, ditmaal van echo's en naklanken voorzien door vier op het balkon opgestelde koperblazers. Echt overweldigend is Hosokawa's met lome golfslag ontluikend, gaandeweg uitbottend harmonisch gezoem niet, maar het bevat mooie tinten en een paar spannende momenten waarop flink gas wordt teruggenomen.
In vergelijking met de Mahler-openbaring volgens Sir Simon kwamen Haydns Symfonie nr 99 en Schubert 'Grote' Symfonie in C wat gewoontjes over - wat niet wegneemt dat het nog altijd sublieme uitvoeringen waren. Vooral Schuberts symfonie, die naast Mahler opeens aandeed als 'absolute' muziek, beleefde een glasheldere vertolking waarin lyriek en epiek perfect in balans waren en waarin Rattle aandacht voor delicate deuntjes, uitgesponnen lijnen en etherische momenten paarde aan een niet aflatende energie en daadkracht.
© Frits van der Waa 2011