de Volkskrant, Kunst & Cultuur, 26 april 2011
Een drabbige stroom geleuter
Hanjo, van Toshio Hosokawa, door De Munt o.l.v. Anne Teresa De Keersmaeker en Koen Kessels. 12/4, Muntschouwburg, Brussel. Herh: Amsterdam (27/4 en 8/5).
Het wachten is in opera en literatuur een eerbiedwaardig onderwerp. Aan een reeks die reikt van Penelope en Elektra tot Madama Butterfly en Wachten op Godot heeft de Japanse componist Toshio Hosokawa in 2004 de eenakter Hanjo toegevoegd. Het is een opera naar een toneeltekst van Yukio Mishima, waarin verhaald wordt hoe de jonge vrouw Hanako jarenlang op haar geliefde wacht, maar als hij eindelijk terugkeert weigert te geloven dat hij het werkelijk is, omdat 'zijn gezicht dood is'.
Van Hosokawa (55) zijn de afgelopen jaren verscheidene kleinere werken uitgevoerd, die zich niet bovenmatig onderscheidden van het werk van zijn collega's. Desondanks is hij erg in trek bij enkele grote cultuursmaakmakers. Afgelopen februari brachten de Berliner Philharmoniker nog een nieuw hoornconcert van hem ten gehore in het Concertgebouw, en in de Brusselse Muntschouwburg gaat op 3 mei zijn opera Matsukaze in première. Als voorschot daarop werd ook Anne Teresa De Keersmaekers enscenering van Hanjo hernomen, die eerdaags ook twee maal in het Amsterdamse Muziektheater te zien is.
Dat wachten een eentonige bezigheid is, mag bekend worden verondersteld. De muzikale uitwerking daarvan krijgt bij Hosokawa helaas geen serene, spanningsvolle of uitgespaarde gestalte. Hanako en haar vriendin Jitsuko brengen hun gewacht namelijk door met een drabbige stroom in het Engels gezongen
geleuter die door de componist is getoonzet in lijzige syllaben, gebouwd op een zoemerige, maar hiërarchieloze harmonische ondergrond waar na vijf minuten al sleet op begint te komen. Dit ontbreken van spanning heet iets te maken te hebben met de Japanse no-traditie, maar het onophoudelijk gefrunnik met quasi-diepzinnige tinkeltjes en trillertjes in het orkest leidt bepaald niet tot onthechting en van oosterse elementen is evenmin iets te bekennen. De verschijning van Yoshio brengt hierin geen enkele verandering: het enige geslaagde theatrale element is de lange stilte die valt nadat hij bekendmaakt wie hij is.
Dat De Keersmaeker, een choreografe met een internationale reputatie, hier weinig meer aan toe heeft weten te voegen dan aan- en uitkleedpartijen en gestileerde gebaren is geen wonder, maar valt toch vies tegen. In technisch opzicht is er niet veel aan te merken op de voorstelling. Het decor, ongeveer het enige dat wel Japans aandoet, is fraai, de drie zangers doen wat ze kunnen, en het orkest werkt zich braaf door de zevermuziek heen. Maar als componeren, zoals wel eens gesteld wordt, de kunst is de tijdsbeleving van de luisteraar te sturen, moet Hosokawa zijn rijbewijs nog halen.
© Frits van der Waa 2011