Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

de Volkskrant, Kunst & Cultuur, 7 juni 2011

Oerkrachten beteugeld met wiskundige formules

Xenakis 1234, door Asko/Schönberg, Residentie Orkest, Amsterdam Sinfonietta en Slagwerk Den Haag o.l.v. Reinbert de Leeuw en Arturo Tamayo. 4 en 5/6, Muziekgebouw, Amsterdam.

Een tandartsboor tegen je trommelvlies, dat is ongeveer het effect dat een overijverige geluidstechnicus bewerkstelligde gedurende het laatste half uur van Kraanerg, de 'balletmuziek' die Iannis Xenakis schreef in 1969. Het keffend koper en het elektriserend spel van Asko/Schönberg werd zowat van tafel geveegd door het volume van de bijbehorende geluidsband die toch al reminiscenties oproept aan een schrootverwerkingsbedrijf. Xenakis mag een hardhandige componist geweest zijn, dit is niet de manier om zijn nagedachtenis te eren.

En dat terwijl er de avond daarvoor, voorafgaand aan Xenakis' Terretektorh, nog meisjes met schalen vol oordopjes de ronde deden door de zaal van het Muziekgebouw. Daar zat het publiek midden tussen door de zaal verspreide musici van het Residentie Orkest, wier krachtige Xenakis-vertolkingen wel flink luid waren, maar toch heel wat beter te verdragen. Hier heerste de echte, licht opgewonden atmosfeer die je associeert met het Holland Festival, het gevoel dat er iets bijzonders en nagenoeg onherhaalbaars staat te gebeuren.

Dat alles in het kader van Xenakis 1234, een heel weekeind gewijd aan het werk van de in 2001 overleden Griekse componist en architect, de man die oerkrachten ontketende in zijn muziek, maar die beteugelde met wiskundige formules en principes uit de waarschijnlijkheidsleer.

In het Muziekgebouw is nog tot de 26ste een expositie met originele schetsen te zien die illustreert hoe de muzikale en architectonische ideeën van Xenakis in elkaar verlengde lagen – en ook hoe aandoenlijk petieterig, soms bijna microscopisch de krabbeltjes zijn waarin deze gigant zijn intuïtie in eerste instantie gestalte gaf. Zo oogt de schets voor Terretektorh als een hoopje wollige krulletjes met een stel vlooien erin; de vlooien zijn de spelers, de krulletjes het publiek.

De uitvoering zelf doet de vraag rijzen of Xenakis' idee wel zo effectief is; als we bij de tweede uitvoering positie kiezen op het balkon, wordt het ruimtelijk effect van door de ruimte zwervende tonen of door de zaal spoelende geluidsgolven veel duidelijker. Spectaculairder nog is het van alle kanten aanloeiend spervuur van slagwerk in Nomos gamma. Toch zijn dit niet Xenakis' beste werken: net als Kraanerg gaan ze gebukt onder wijdlopigheid en een ietwat beperkt arsenaal van massa-effecten. Bij zulke muziek is het eerder de radicaliteit van Xenakis' ideeën dan de muzikale uitwerking ervan die bewondering afdwingt.

Waarom die werken in de middagconcerten gecombineerd moesten worden met theekransjesmuziek van Hans Werner Henze, al te overdadige jool van Richard Ayres en een wijdlopig celloconcert van Wolfgang Rihm, werd niet echt duidelijk. Maar er scholen toch een paar juweeltjes tussen het minder overtuigende werk: de slagwerkmuziek van Pléiades, waarin perfect de wisselwerking tussen orde en chaos hoorbaar gemaakt wordt, de kernachtige ensemblecompositie Phlegra – als het ware een heel oeuvre in een notendop –, en het late, helaas erg korte strijkersstuk Voile, waarin Xenakis in zijn nadagen zijn geliefde glissandi inruilt voor verzengende akkoorden, waarmee hij de kracht van de liggende toon beproeft.


© Frits van der Waa 2011