Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

de Volkskrant, Kunst & Cultuur, 9 september 2011

Audi voegt twee opera's samen


Dit stuk moest vrij hevig bekort worden om in de krant te passen. De geschrapte gedeeltes zijn hieronder in blauw weergegeven.
Iphigénie en Aulide/Iphigénie en Tauride, van Gluck, door De Nederlandse Opera o.l.v. Marc Minkowski en Pierre Audi. 7 september. Muziektheater, Amsterdam. Herh. t/m 22/9.

De ruimte is opengegooid en de zaal lijkt een amfitheater. Aan weerszijden twee grote, schots-en-scheve steigers vanwaar trappen naar een klein speelvlak leiden. Daarachter zitten Les Musiciens du Louvre Grenoble. Weer daarachter, aan de overkant als het ware, zit nog meer publiek. Of zijn het de zangers van het koor? Het blijkt allebei te kloppen.

Met zijn Iphigénie-project levert Pierre Audi, artistiek leider van De Nederlandse Opera, weer een visitekaartje van formaat af. Kenmerkend zijn niet alleen de vormgeving, maar ook de uitgebalanceerde personenregie, op de grens van het natuurlijke en het rituele. Even karakteristiek is zijn voorliefde voor niet direct voor de hand liggende combinaties, zoals het bundelen van de twee Iphigeneia-opera's die Gluck rond 1775 schreef. Audi creëert nog grotere verbanden, want de komende maanden maken in Strauss' Elektra en Manfred Trojahns Orest ook Iphigeneia's broer en zus hun opwachting als operahoofdpersoon.

Toegegeven, door de 18de-eeuwse neiging om overal een happy end aan te breien, sluiten de twee opera's niet helemaal op elkaar aan. Aan het bijna noodlottige eind van Iphigénie en Aulide grijpt Diana in en mag de heldin met haar verloofde Achilles trouwen. Maar in de oorspronkelijke mythe wordt ze juist door de godin weggesmokkeld naar de tempel in Tauris waar de tweede opera zich – pakweg vijftien jaar later – afspeelt. Dat verklaart ook waarom Iphigeneia niet weet dat haar vader Agamemnon intussen is vermoord door haar moeder Klytaemnestra, die vervolgens weer is omgebracht door haar broer Orestes, die daarna aanspoelt bij de tempel, waar hij per traditie door de priesteres om hals gebracht moet worden... en zo gaat het maar verder in het lange verhaal van de Atreïden, dat er bij de oude Grieken moet zijn ingegaan als soap.

Bij De Nederlandse Opera zien we twee Iphigeneia's in actie. Sopraan Veronique Gens, in de veertig, heeft het onbevangen geluid dat past bij het meisje uit de Aulis-opera, terwijl Mireille Delunsch, met haar iets lagere tessituur, de in vijftien jaar wat robuuster geworden Tauris-protagoniste vertolkt. Delunsch' neiging om iets tegen de toon aan te zingen, is samen met de niet erg originele (para)militaire aankleding van het manvolk een van de weinige minpuntjes van deze illustere double-bill.

In deel een vormen Anne Sofie von Otter, Nicolas Testé en Frédéric Antoun samen met Gens een illuster familiekwartet, dat tekent voor fraaie ensembles. In deel twee leveren Yann Beuron en de iets vleziger Jean-François Lapointe oorstrelende tweezang, terwijl Laurent Alvaro de xenofobe vorst Thoas extra sinister laat klinken met zijn donkere bas.

De sprong voorwaarts die Gluck in de vijf jaar tussen deze twee opera's heeft gemaakt is frappant - en dat op zijn 60ste. De souplesse waarmee hij in het Aulis-deel wisselt tussen actie en lyriek krijgt in de Tauris-opera een veel feller en dramatischer aspect. Daar klinkt voor die tijd onversneden avantgardistische muziek die op de twintiger Mozart diepe indruk moet hebben gemaakt. Dirigent Minkowski en zijn musici brengen die aspecten uitgebalanceerd aan het licht.


© Frits van der Waa 2011