de Volkskrant, Kunst & Cultuur, 24 oktober 2011
Weerbarstige, laagtonige Oedipe
Oedipe, van George Enescu, door De Munt o.l.v. Alex Ollé en Leo Hussain. 22 oktober, Muntschouwburg, Brussel. Herh.: 25, 26, 28, 29/10, 1, 2, 4, 6/1.
Donker en somber is het decor van Oedipe, even donker en somber als de muziek van George Enescu, en dat ligt allemaal voor de hand, want lichtpuntjes of vrolijkheid zijn in het verhaal van Oedipus ver te zoeken.
Oedipe is de enige opera van de Roemeense componist George Enescu. Na bijna tien jaar met het plan rondgelopen te hebben, kostte het hem nog eens tien jaar, van 1921 tot 1931, om het werk te voltooien. Na de première in 1936 verdween de partituur voor twintig jaar in de kast. De eerstvolgende opvoering vond in 1956 plaats, in de Brusselse Muntschouwburg. Dat de opera daar nu weer te zien is, heeft dus een historische achtergrond.
De Munt heeft voor deze gelegenheid de Catalaanse regisseur Alex Ollé ingeschakeld, die verbonden is aan La Fura dels Baus, een gezelschap dat begon met straattheater, maar intussen een aantal geruchtmakende producties op zijn naam heeft, zoals de opening van de Olympische Spelen in Barcelona.
Enescu's opera wordt door sommige kenners op één lijn geplaatst met Bergs Wozzeck, Zimmermanns Die Soldaten en andere sleutelwerken van de twintigste eeuw. Dat lijkt iets te veel eer. Wat zich onder leiding van dirigent Leo Hussain ontrolde was vooral een muziekstuk dat op zoek is naar zichzelf, zoals ook Oedipus, de ten vondeling gelegde koningszoon die ongewild zijn eigen vader vermoordt en met zijn eigen moeder trouwt, op zoek is naar zichzelf. Hoewel de cruciale momenten aan muzikaal-theatrale zeggingskracht niets te wensen overlaten, neigt de opera naar langdradigheid.
Enescu metselt de klank op uit ietwat hoekige, stroeve lijnen met veel chromatische wendingen. De harmonie op de grens van ultraromantiek en modernisme is gewoonlijk net zo weerbarstig. Enescu had een duidelijke voorliefde voor fagotten, contrabassen en andere lage instrumenten, die ook nog eens doorklinkt in de merendeels mannelijke bezetting. Zelfs de drie vrouwenrollen blijven in de lagere registers.
Overigens ligt het gewicht vrijwel volledig op de partij van Oedipus. De Duitse bariton Dietrich Henschel, die bij een aantal voorstellingen wordt afgewisseld met Andrew Schroeder, levert een topprestatie en slaagt er ook nog eens in Oedipus' ontwikkeling van jonge man tot blinde grijsaard fysiek aanschouwelijk te maken. Hij wordt geflankeerd door Jan-Hendrik Rootering (Tirésias), Robert Bork (Créon), Natascha Petrinsky (Jocaste), Marie-Nicole Lemieux (een huiveringwekkende sfinx) en nog een hele stoet aan nevenrollen.
De vormgeving van Alfons Flores biedt ruimte voor allerlei referenties aan klassieke beeldende kunst, maar ook voor de divan van psychiater Freud, de vader van het Oedipuscomplex. Als geheel is de aanblik indrukwekkend: het grote, de gehele toneelopening vullende tableau vivant, de op een oorlogsvliegtuig gezeten sfinx, de massataferelen in het door de pest geteisterde Thebe, en ook de tempel waar Oedipus ten langen leste een soort van verlossing vindt. In dat laatste bedrijf verdwijnt ook alle moeizaamheid uit de muziek, en verkent Enescu de hogere regionen van koorzang en strijkers, waarmee hij een extatische apotheose tot stand brengt.
© Frits van der Waa 2011