de Volkskrant, Kunst & Cultuur, 5 november 2011
Muzikale groeisels van Enno Poppe
Werk van Enno Poppe, door Ensemble Mosaik. 3/11, Muziekgebouw, Amsterdam.
Ook in de kunst keren gelijksoortige ideeën telkens terug, als in een golfbeweging. Wij hadden vroeger Willem Pijper met zijn kiemceltechniek. Berlijn heeft tegenwoordig Enno Poppe, een 41-jarige componist die met behulp van muzikale algoritmen zijn muziek uit één basisgegeven laat groeien. Nodeloos te zeggen dat zijn muzikale kweeksels totaal anders klinken dan die van Pijper. Dat was donderdag te horen in het Amsterdamse Muziekgebouw, waar het Ensemble Mosaik, eveneens uit Berlijn, de componist portretteerde aan de hand van vier van zijn werken. Poppe, de artistiek leider van het ensemble, dirigeerde zelf.
Het moet een slimme man zijn. Zijn muziek is veeleisend, energiek, strikt en toch speels. Ze ligt absoluut niet in het gehoor, al was het alleen maar door zijn voorliefde voor microtonen. Zelfs in een bescheiden bezet werk als het pianotrio Trauben wemelt het van de glissandi en lijken de muzikale groeisels in zichzelf verstrikt te raken. Er is veel bijna-herhaling, maar van een gestage puls is geen sprake. Klankschoonheid in klassieke zin lijkt geen rol te spelen, en de welluidende arpeggio's aan het slot komen dan ook als een verrassing, een bevrijding bijna.
De korte, nuchtere titels die Poppe zijn composities geeft, zijn allereerst metaforen, en bijna in tegenspraak met de complexe inhoud. Het werk met de meeste facetten was Schrank, elf korte, in de loop van twintig jaar bijeengeschreven en toen gebundelde stukken. Het reikt van een spichtig, minimaal slagwerkmuziekje, tot regelrechte persiflages op amusementsmuziek, maar Poppes geraffineerde puzzelwerk met ritmes drukt overal zijn stempel op.
De lange magere Poppe met zijn opvallende rode haardos hield de negen musici kalm en geconcentreerd bijeen. De wonderlijke klanken in Holz, met gesmoorde geluiden uit het elektrisch klavier, bleken maar een flauwe voorafschaduwing van Salz uit 2005, het meest recente werk van het programma. Het is obsessieve, acribische muziek, die in zijn vasthoudendheid doet denken aan de dichtgedroedelde tekeningen van psychiatrische patiënten. Maar Poppe weet precies wat hij doet: door het gebruik van een in 32 microtonen gestemd Hammondorgel brengt hij een waanzinnige mengeling van vulgair en visionair teweeg, ergens op het kruispunt tussen Klaus Wunderlich en Jimi Hendrix. De razende afwisseling van akoestisch en elektrisch geluid wordt steeds feller en gemener en mondt uit in een finale als een muzikale cakewalk, die de toehoorder ademloos achterlaat.
© Frits van der Waa 2011