Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

de Volkskrant, Kunst & Cultuur, 10 juni 2013

Klankstapelingen doen zichzelf de das om

Nine Rivers, van James Dillon, door Asko/Schönberg, Cappella Amsterdam en Slagwerk Den Haag. 8 juni, Muziekgebouw, Amsterdam.

In de kunst is het goed om je nek uit te steken. Van veilig gedrag wordt de kunst niet beter. Daarom is het prijzenswaardig als een componist het lef heeft om twintig jaar aan een monumentale, grensverleggende cyclus te werken, en het is een juiste keuze van het Holland Festival om zo'n stuk te programmeren. Helaas valt er verder niet heel veel positiefs te zeggen over Nine Rivers van de Schotse componist James Dillon, dat zaterdag door een monsterverbond van musici werd uitgevoerd in het Amsterdamse Muziekgebouw. Aan die musici lag het niet: die putten zich meer dan drie uur lang uit om Dillons complexe klankstapelingen het volle pond te geven. Het is de muziek, of beter gezegd de componist, die zichzelf de das omdoet, als gevolg van een vrijwel permanente overkill.

Dillon wordt beschouwd als een vertegenwoordiger van de New Complexity, die in de jaren tachtig opgang deed en bijna steevast de vraag opwierp of de aanzienlijke moeite die componisten en muzikanten zich getroostten wel in overeenstemming was met het resultaat. Die vraag deed zich al meteen voor bij het eerste onderdeel van Dillons cyclus, waarin zes slagwerkers een traag evoluerend geraas ontketenden waarvan de hyperverfijnde samenstellende onderdelen uiteindelijk niet meer bewerkstelligden dan een nogal amorfe klankbrij.

Ook werd niet recht duidelijk wat de vier composities die samen het eerste deel van Nine Rivers vormen met elkaar verbindt. Zo is het derde deel een koorwerk, waarin zestien zangers een wemelende en desondanks statische stroom van klanken produceren die voor het eerst het beeld van een rivier oproept. Het daaropvolgende onderdeel, La femme invisible voor kamerensemble is door zijn afwisseling en duidelijke geleding een stuk boeiender.

Het middendeel van Nine Rivers heet La Coupure en is het eenvoudigste en tevens het beste gedeelte, mede dankzij slagwerker Steven Schick, die tevens de hele cyclus dirigeerde. De gratie en economie waarmee Schick zich beweegt is een lust voor het oog. Maar ook hier houdt Dillon geen maat, zodat zelfs Schicks verfijnde samenspraak met de curieuze weerklanken van een batterijtje elektronica steeds meer in niet-letterlijke herhaling vervalt.

Het laatste segment van het werk, opnieuw samengesteld uit vier composities, gaat ondanks incidentele krachtige momenten ten onder aan de elektronische vermenigvuldiging van het geluid, die van meet af aan leidt tot een vertroebelde, allesoverspoelende en uiteindelijk onverdraaglijke klanksoep.


© Frits van der Waa 2013