de Volkskrant, Kunst & Cultuur, 6 juli 2013
Wrangzoete hunkering naar jeugdige onschuld
Death in Venice van Benjamin Britten door De Nederlandse Opera o.l.v. Deborah Warner en Edward Gardner. 3/7, Muziektheater, Amsterdam. Herhaling: 7/7.
'Ik ben passief ten overstaan van het lot', constateert de schrijver Gustav von Aschenbach wanneer zijn bagage is zoekgeraakt zodat hij zijn vertrek uit Venetië moet uitstellen. In Brittens opera Death in Venice gebeurt er dan op het eerste gezicht ook niet veel.
Aschenbach hangt rond, in toenemende mate geobsedeerd door de mooie Poolse jongen Tadzio en steeds bezorgder over het gerucht dat er cholera heerst in de stad. Maar intussen gaat er veel in hem om, en dat proces heeft Britten messcherp blootgelegd in zijn muziek.
Regisseuse Deborah Warner deed de rest, met een vormgeving en enscenering die tot in het geringste detail is afgestemd op de compositie. Alles wat niet wordt gezongen, geeft ze een perfecte invulling met woordeloos spel en uitgewogen, adembenemend mooie toneelbeelden.
Death in Venice, oorspronkelijk een productie van de English National Opera, was vier jaar terug nog te zien in Brussel en beleeft nu bij de Nederlandse Opera drie opvoeringen ter gelegenheid van Brittens 100ste geboortejaar. Tenor John Graham-Hall, die de rol van Aschenbach ook in Brussel al zong, levert opnieuw een fenomenale prestatie, niet alleen met zijn vaak broze, altijd gevoelvolle zang, maar vooral ook door subliem acteerwerk.
De opera gaat niet zozeer over een homo-erotische bevlieging voor een mooie jongen, maar veeleer over het onthutsende besef van het ouder worden, het onvermijdelijke verval en de hunkering naar de onschuld van de jeugd. Graham-Hall maakt dat op indrukwekkende wijze zichtbaar, terzijde gestaan door bariton Andrew Shore, die zeven bijrollen vertolkt en een keur aan andere zangers. De jonge danser Sam Zaldivar verleent de zwijgende rol van Tadzio een betoverende gratie, steevast geannonceerd door de etherische metaalklanken van een vibrafoon.
Death in Venice, voltooid in 1973, is Brittens laatste opera. Het is het werk van een componist die je niets meer hoeft wijs te maken. Het klankweefsel is spaarzaam, vaak volkomen uitgekleed. De slechts door piano begeleide recitatieven van Aschenbach vormen een terugkerend element. De harmonieën zijn wrangzoet.
De atmosfeer is weliswaar loom en drukkend, maar toch zijn er lichte toetsen, zoals de cafémuziek, waarin het orkest een accordeon nabootst, of subtiele referenties aan renaissancemuziek. Tegelijkertijd verraden een spreekkoor en andere dwarse klanken dat Britten niet doof was voor de vernieuwingen van de jaren zestig. Dirigent Edward Gardner en het Rotterdams Philharmonisch Orkest zetten die uiteenlopende schakeringen in een gloed die even geraffineerd is als het strijk- en tegenlicht waarin Warner haar personages hult.
© Frits van der Waa 2013