de Volkskrant, Kunst & Cultuur, 9 september 2013
Wodka, pathos en Stravinsky
Hoe Russisch is Stravinsky? Die vraag dringt zich meteen op wanneer het Rotterdams Philharmonisch Orkest het eerste deel van het Concert voor piano en blazers inzet. Onder aanvoering van Valeri Gergjev klinkt het plechtige, gedragen begin als een indringende treurmars, somber en 'molto espressivo'. Heel Russisch. Maar was Stravinsky, nadat hij vanaf 1920 het neoclassicisme begon te verkennen, er niet op gebrand zijn Russische wortels en het bijbehorend pathos zo veel mogelijk weg te werken? Of hebben wij dat ervan gemaakt, in de misschien overcerebrale tweede helft van de afgelopen eeuw? En is dat wat wij als Russisch ervaren de onderste-uit-de-kan-esthetiek zeg maar niet in belangrijke mate bepaald door dirigenten als Gergjev, Mariss Jansons en Yakov Kreizberg, die allemaal uit dezelfde dirigentenschool komen?
Hoe het ook zij, Gergjev neemt in de 18de editie van het naar hem genoemde festival de russificatie van Stravinsky stevig ter hand. Ook de Symfonie in drie delen, gecomponeerd in Los Angeles in de jaren veertig, krijgt ritmische precisie én groot aplomb. In het pianoconcert houdt solist Alexei Volodin het geserreerder, evenals in zijn toegift, een kraakhelder gespeeld deel uit Petroesjka. Aan het slot van het concert vallen vragen en wrijving weg in Les Noces, uit de periode waarin Stravinsky nog zeker putte uit de volksmuziek van zijn vaderland en dat hier dankzij de zangers van het Sint-Petersburgse Mariinskitheater een authentiek Russisch accent krijgt.
De festivalsfeer zit er goed in, in de Doelen, het gebouw waarin het tot een driedaagse teruggebrachte Gergjev Festival zich in zijn geheel afspeelt. In de hal kan men zich niet alleen laven aan wodka en pierogi, maar ook aan kleine surpriseconcerten.
Niet onaangekondigd, maar even verrassend is het optreden van de 18-jarige violiste Kristie Su in een concert door leerlingen van Codarts (het Rotterdamse conservatorium). Met een opmerkelijk krachtige toon en een meer dan volwassen inzicht verleent Su de mistroostige Eerste vioolsonate van Prokofjev een snijdende diepgang.
Naast Sergej Prokofjev en Stravinsky wordt in dit op Russische leest geschoeide festival veel aandacht geschonken aan Modest Moesorgski, een componist in wiens muziek het 'Russische', hoe ondefinieerbaar ook, volop aanwezig is. Dat krijgt onder handen van pianist Sergei Babayan een ongelukkige draai. Het is te hopen dat het ongegeneerd gejakker en pedaalgebruik dat deze klavierspeler zich permitteert niet typerend is voor de 'Russische Pianoschool', waarvan hij een vertegenwoordiger heet te zijn. Als Babayan is uitgetimmerd, is er van Moesorgski's Schilderijententoonstelling niet meer over dan van de werken die vorig jaar door Roemeense inbrekers uit de Kunsthal werden geroofd.
Moesorgski krijgt diezelfde avond een herkansing. Onder de baton van Gergjev die oogt als een groot uitgevallen tandenstoker levert het Rotterdamse orkest formidabele prestaties in de ruwgebolsterde Nacht op de Kale Berg, en voorziet vervolgens de eerst tedere en allengs wrangere baszang van Mikhail Petrenko van kleur in Liederen en Dansen van de Dood. Waarna de Schilderijententoonstelling, in de glorieuze orkestratie van Maurice Ravel, als een feniks uit de as mag herrijzen.
© Frits van der Waa 2013