de Volkskrant, Kunst & Cultuur, 13 januari 2014
Scherpslijper van fluisterende ruisklanken
Dallapiccola, Chauris, Schönberg, Maderna en Mahler, door het Ensemble Intercontemporain o.l.v. Pablo Heras-Casado. 11/1, Concertgebouw, Amsterdam.
De voornaamste verdienste van het jongste ZaterdagMatinee was dat twee oudgedienden zelden gespeelde modernen weer eens in het voetlicht werden gezet. Het Franse Ensemble Intercontemporain maakte zich sterk voor twee Italianen: Luigi Dallapiccola en Bruno Maderna, meesters die uitblonken in abstract, maar evocatief filigraanwerk.
Piccola musica notturna, een werk dat Dallapiccola in 1954 componeerde, kwam met zijn lange lyrische lijnen schitterend tot zijn recht in de Grote Zaal. Het stuk opent met de typische, tremulerende klanken die je verwacht in een 'nachtmuziek', maar ontwikkelt zich dan tot een spel met karige motieven die leiden tot een subtiel spel van herhalingen en echo's. Celesta en harp leveren de bijpassende niet helemaal aardse atmosfeer.
Complexer was Maderna's in hetzelfde jaar gecomponeerde Serenata No. 2, waarin in slechts tien minuten een spannend traject wordt afgelegd dat opent met een vrijwel eenstemmige melodie, overgaat in heen en weer ketsend atonaal gekwetter, schurende maar toch sonore samenklanken en besluit met een veld van traag door elkaar pulserende tonen.
Het contrast met de wereldpremière van Yves Chauris' Un minimum de monde visible was groot. Het moet de 33-jarige Chauris worden nagegeven dat hij net zo'n scherpslijper is als zijn twee Italiaanse collega's. Alleen is zowel zijn materiaal als zijn verhaal veel minder pregnant. Zijn ruim twintig minuten durende compositie bestaat voor een groot deel uit fluisterende ruisklanken die langzaam evolueren en af en toe worden onderbroken door korte erupties waarin opeens tonen en akkoorden oplichten. Een groot deel van het werk doet aan als een mobile van klanken, als het organisch, maar nietszeggend gebeier van wind chimes. En op den duur worden de glissandi en chromatische verschuivingen bijna even voorspelbaar als de sequensen in een muziekstuk van Händel.
Het peil van de uitvoering was mede dankzij de leiding van Pablo Heras-Casado van hoog niveau, en dat gold ook voor het Lied der Waldtaube uit Schönbergs Gurrelieder, een werk dat in 1913 even avantgardistisch was als dat van Dallapiccola en Maderna in hun tijd. Onder de stuwende harmonische progressies schuilen klankwemelingen die vooruitlopen op de verkenningen van Chauris. Mezzo Susan Graham keerde aan het slot van het concert terug in Mahlers Lieder eines fahrenden Gesellen, een stuk dat zo vaak wordt gespeeld dat er niet veel eer meer aan te behalen is, temeer daar de tien jaar oude bewerking voor het ensemble van Eberhard Kloke de rijkdom van de klank aanmerkelijk doet verschrompelen.
© Frits van der Waa 2014