de Volkskrant, Kunst & Cultuur, 28 januari 2014
Pollini's adeldom in nevelingen en potloodstreepjes
Chopin en Debussy, door Maurizio Pollini. 26/1, Concertgebouw, Amsterdam.
Maurizio Pollini gold jarenlang als een van de allerbeste pianisten ter wereld, maar de laatste jaren oogst hij veel zuinige kritieken. Het recital dat de 72-jarige pianist zondag gaf in de serie Meesterpianisten maakte die reserve in het begin wel begrijpelijk. De manier waarop hij zijn tanden in een Chopinetude zette, was allesbehalve gretig, eerder nuchter en zelfs wat stroef, en de woelige momenten van het vervolg, de Ballade nr. 2 waren niet altijd even helder. Maar bij de zoemende barcarolle-ritmes die telkens weer terugkeren, hield hij kleur en cadans scherp in de hand en wierp subtiel licht op de avontuurlijke hoekjes die Chopin hier omslaat.
Pollini is niet een pianist die epateert. Zijn voordracht heeft iets zakelijks, maar het verhaal dat hij te vertellen heeft, heeft wel degelijk gloed en dramatiek. De manier waarop hij aan het begin van de Sonate nr. 2 de muzikale gestalten laat opdoemen uit een soort schemerduister, en daarna de vier lagen baslijnen, figuraties, akkoorden en melodie uit elkaar houdt, is boeiend. Het derde deel de befaamde treurmars is meeslepend als een trage maalstroom, waarna het snelle gekrioel van het slotdeel eigenlijk te gauw voorbij is.
Toch kwam Pollini's adeldom als pianist pas na de pauze werkelijk onverduisterd naar voren, in het eerste boek met Préludes van Debussy. De muziek is zeker niet minder virtuoos dan die van Chopin, maar veel fijnzinniger. En dat ligt Pollini. Schitterend is de manier waarop hij de wind die in drie, vier van de door Debussy gegeven titels een rol speelt verklankt: nu eens in vluchtige vlagen en donzige toonwolkjes, dan weer in turbulente, zelfs obsessieve toonslierten. Minstens zo fascinerend zijn de kale klanken, als potloodstreepjes, waarmee Debussy stapjes in de sneeuw uitschildert, de geestige imitaties van trommelende en gitaarspelende muzikanten, en natuurlijk de fantastische nevelingen waaruit in de tiende prelude de verzonken kathedraal opdoemt.
De beheersing waarmee Pollini de vele tussentinten en timbres plaatst en doseert doet wat koel aan, maar past voortreffelijk bij deze muziek. Voor de liefhebbers van het grote gebaar deed hij er nog twee Chopintoegiften bij.
© Frits van der Waa 2014