Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

de Volkskrant, Kunst & Cultuur, 3 februari 2014

Een boeiende en bevreemdende rondreis

Stravinsky, Boogman en De Leeuw door het Radio Filharmonisch Orkest o.l.v. Reinbert de Leeuw. 1/2, Concertgebouw, Amsterdam.

Moet je als componist bij de tijd blijven? Of andersom: het kan toch niet anders dan dat je als componist wordt beïnvloed door de muziek die je hoort? Die gedachte drong zich sterk op tijdens de Zaterdagmatinee, waar het Radio Filharmonisch Orkest twee nieuwe werken van Nederlandse componisten ten doop hield.

Dat je als componist niet als eenling in de wereld staat, werd meteen aan het begin al beklemtoond met Monumentum pro Gesualdo di Venosa uit 1960, waarin Igor Stravinsky de nog altijd verbazend moderne noten van de grote 16de-eeuwse madrigalist in een orkestraal jasje van eigen snit steekt. Pijnlijk kwetsbare, maar schitterende muziek.

De mechanische elektronische puls die een centraal bestanddeel is van Willem Boogmans Raving verraadt dat de 58-jarige componist niet doof is gebleven voor de relatief nieuwe dancemuziek. Evengoed is dat een verrassing, omdat hij altijd uitblonk in geciseleerde, verfijnde en betrekkelijk esoterische muziek.

Maar ook dit twintig minuten durende orkestwerk – zijn eerste – is allesbehalve plat. Het materiaal is niettemin beperkt: een viertonig signaalmotief en een trapsgewijs klimmend en dalend gegeven, maar Boogman boetseert daaruit een avontuurlijk en meeslepend, soms ook geestig betoog. De akkoorden en toonladders vertikken het op hun plaats te blijven, de beat verschuift ongemerkt van de speakers naar de pauken of naar de basgitaar, de bijzonder vakkundige orkestratie zweemt naar Mahler en John Adams en het lijkt of Stravinsky en Gesualdo ook nog een duit in het zakje gedaan hebben.

Maar eigenlijk kwam iedereen voor de rentree van dirigent Reinbert de Leeuw als orkestcomponist. De Leeuw, die sinds de jaren tachtig nauwelijks meer heeft gecomponeerd, schreef zijn laatste grote orkestwerk, het furieuze Abschied, in 1974. Met een lengte van drie kwartier is zijn Der nächtliche Wanderer ruim twee keer zo lang. Ook is het veel bezonkener, al haalt De Leeuw minstens zo veel overhoop. Net als in Abschied gaat het over de spanning tussen romantische expressie en de middelpuntvliedende krachten die Schönberg en Stravinsky er een eeuw terug op loslieten.

De Leeuws blik is daarbij allereerst op de Duitse traditie gericht: in de diffuse harmonieën staat de klankkleur op de voorgrond, de hamerslagen en het kwetterende Fernorchester zijn mahleriaans en de spanningsbogen ver opgerekt. Zo komt ook de koortsachtige opwinding die zich halverwege uitzaait door het orkest heel geleidelijk tot stand; dat geldt ook voor de extreme verdunning naar een tot in de hoogste regionen opstijgende vioolsolo. Uit de luidsprekers klinken een extra strijkorkest, een accordeon en een gereciteerd Hölderlin-gedicht. En vlak voor het slot verschijnt een aantal akkoorden waarmee De Leeuw een buiging lijkt te maken voor zijn oude strijdmakker Louis Andriessen. Hoewel Der nächtliche Wanderer geen deuk zal slaan in de Nederlandse muziekgeschiedenis, is het een boeiende en tegelijk bevreemdende rondreis, en hoorbaar het hoogsteigen bezinksel van een leven lang intensieve bemoeienis met alle mogelijke muziek uit de klassieke en hedendaagse muziektraditie.


© Frits van der Waa 2014