de Volkskrant, Kunst & Cultuur, 11 februari 2014
Klavierleeuw Kozjoechin viert triomf in Concertgebouw
Haydn, Brahms, Prokofjev en Liszt door Denis Kozjoechin. 9/2, Concertgebouw, Amsterdam.
Het ging van spaarzame noten naar een spervuur van pianoklank. Pas tegen de klok van elf klonk de laatste toegift. Toen lag de zaal ongeveer aan de voeten van Denis Kozjoechin, de 27-jarige pianist uit Rusland, die monter om zich heen blikte, alsof het allemaal geen spatje moeite had gekost.
Curieus: de twee jonge pianisten die in dit seizoen hun debuut maken bij de serie Meesterpianisten zijn allebei geboren in Nizjni-Novgorod. Kozjoechin werd een half jaar terug voorgegaan door zijn vijf jaar jongere collega Daniil Trifonov, wiens optreden niet alle critici over de streep kon trekken.
Dat Kozjoechin tot de pianistenvoorhoede behoort, toonde hij in 2010 door bij het Koningin Elisabethconcours de eerste prijs te behalen. Ruim twee jaar geleden was hij te horen in Haarlem, met een programma dat flink overlapte met wat hij zondagavond in het Concertgebouw ten beste gaf. Hij is een veelzijdig pianist, maar nam op dit prestigieuze podium blijkbaar het zekere voor het onzekere.
Evengoed pakte hij zijn gehoor meteen bij de lurven met een voortvarende interpretatie van Haydns Sonate nr. 59, een verrukkelijk stuk, met in het eerste deel een signaalmotief dat uit de meest onverwachte harmonische hoekjes komt opduiken. Hoewel het akoestisch kaliber van een concertvleugel eigenlijk te zwaar is voor deze muziek, slaagt Kozjoechin erin om de klank helder en open te houden en recht te doen aan Haydns esprit.
Ook Brahms' Eerste sonate beleefde een vertolking waarin vooral de klassieke kant van de componist belicht werd. Zelfs het expansieve slotdeel, dat neigt naar een Galopp, bleef binnen de perken. Maar verrassender was Kozjoechins vertolking van de Negende sonate van Prokofjev, een stuk dat voortdurend refereert aan de traditie, maar tegelijkertijd overloopt van schizofrene harmonieën en wonderlijke connecties tussen hoofdmelodie en murmurerende wemelingen in de begeleiding.
Met een langdurig slotsalvo aan de hand van Liszt metamorfoseerde Kozjoechin zich vervolgens tot de romantische klavierleeuw die tot dusverre op de achtergrond was gebleven. Het pianoparfum, de parelende arpeggio's en oplichtende melodielijnen die Bénédiction de Dieu dans la solitude kenmerkten, maakten in een gulle, maar iets te eenvormige selectie uit Études d'exécution transcendante plaats voor machtige, orkestrale golven en guirlandes.
Pas in de laatste van de vijf, het woeste Hongaars getinte Mazeppa, waarin Liszt piano én pianist bijkans binnenstebuiten keert, was voor het eerst iets van krachtsinspanning hoorbaar. Kozjoechin mag na deze triomf vast nog vaak terugkomen bij de Meesterpianisten.
© Frits van der Waa 2014