de Volkskrant, Kunst & Cultuur, 17 maart 2014
Meisjeskoor formidabel als praatgrage heiland
St Luke Passion van James MacMillan, door het Radio Filharmonisch Orkest, Groot Omroepkoor en Nationaal Jeugdkoor o.l.v. Markus Stenz.
15/3, Concertgebouw, Amsterdam. ntrzaterdagmatinee.radio4.nl
Van de vele componisten die zich in de loop der eeuwen hebben gewaagd aan een passiecompositie, heeft waarschijnlijk niet één overwogen de woorden van Jezus in de mond te leggen van een meisjeskoor, zoals James MacMillan doet in zijn kersverse Lucaspassie. MacMillan moet van tevoren hebben geweten dat hij met het Nationaal Jeugdkoor over een formidabel expressiemiddel beschikte, anders had hij dit risico nooit genomen. In zijn evangelie schildert Lucas, anders dan zijn collega Matteüs, Jezus als een praatgrage heiland. De circa dertig jonge zangeressen van het Jeugdkoor stonden daarmee zaterdag in het Concertgebouw voor een zware taak, die ze glansrijk volbrachten, nu eens een-, dan weer driestemmig zingend, wat natuurlijk een symbolische betekenis heeft.
MacMillan (54), wiens oeuvre is doortrokken van zijn katholieke levensbeschouwing, levert met de St Luke Passion zijn tweede uitwerking van het lijdensverhaal. In 2007 componeerde hij al een passie naar Johannes. De twee overige evangelisten komen zeker ook nog aan de beurt.
Voor de première van het nieuwe werk, gecomponeerd in opdracht van de Zaterdagmatinee, het Concertgebouw en nog enkele buitenlandse instanties, traden behalve het Jeugdkoor ook het Groot Omroepkoor, het Radio Filharmonisch Orkest en organist Peter Dicke aan. Het gezelschap werd voortreffelijk bijeengehouden door dirigent Markus Stenz. Opmerkelijk is dat er geen solisten te pas komen aan deze zetting van het lijdensverhaal. Alle sprekende personages worden gezongen door het koor, dat tevens de rol vervult van evangelist. De verhalende passages contrasteren met hun veelal tweestemmige textuur en hun parlandoritmen duidelijk van de overige.
MacMillan spreekt heldere taal in zijn muziek. Hij heeft wel moderne en wringende klanken op zijn palet, maar die zijn stevig ingebed in een discours waarin het zingbare en welluidende overheerst. De orkestbezetting is bescheiden, maar hij haalt er grootse effecten uit: diffuse akkoorden, subtiele klanksluiers en omineus gedreun. Met tekstschildering gaat hij terughoudend om: de haan die Petrus aan zijn loochening herinnert, horen we niet kraaien en het scheurende gordijn in de tempel krijgt niet meer dan een zachtjes opstijgende glissando-cluster.
Hier en daar valt de slagschaduw van Bach te bespeuren: in de gepaarde hobo's bijvoorbeeld en vooral in het beroemde koraal O Haupt voll Blut und Wunden dat geleidelijk opduikt uit de orkestrale apocalyps, die losbreekt na het heengaan van Christus.
Even lijkt het of dat het slot is, maar dan levert MacMillan nog een troostrijke flashforward aan de hand van een fragment uit de Handelingen, waarin Jezus' hemelvaart en aangekondigde terugkeer worden beschreven. Met langswaaiende tutti-vlagen en stemmig gemurmel is het een passend slot voor dit grootscheepse, maar als geheel toch ingetogen werk.
© Frits van der Waa 2014