de Volkskrant, Kunst & Cultuur, 9 mei 2014
Absorberende kroonprins
Strauss en Brahms, door het Koninklijk Concertgebouworkest o.l.v. Andris Nelsons. 7/5, Concertgebouw, Amsterdam. Radio 4: 11/5, 14.15 uur.
Nu Mariss Jansons heeft aangekondigd dat hij over ruim een jaar afscheid neemt als chefdirigent van het Koninklijk Concertgebouworkest draait de opvolgerstombola op volle toeren. Maar bovenaan alle lijstjes staat eigenlijk de man die al een poos geldt als Jansons' officieuze kroonprins, de eveneens uit Letland afkomstige Andris Nelsons. Hij is nog maar 35, half zo jong als Jansons, die met zijn elfjarige dienstverband vooralsnog de kortst zittende chef uit de geschiedenis van het KCO zal worden.
Alle reden dus om andermaal het oor te luisteren te leggen bij Nelsons, deze week te gast met een programma van het solide laatromantische soort waar hij en zijn gedoodverfde voorganger het patent op hebben. Voor avonturiersgeest hoef je bij deze dirigenten niet aan te kloppen. Zelfs als het over de binnenkant van Brahms' of Beethovens noten gaat, zijn er maestro's met meer durf en eigenzinnigheid denkbaar. Maar als hoeders van de traditie en diepgravende orkestdompteurs horen ze tot de eredivisie.
Het ongewoonste onderdeel van Nelsons huidige programma was de opening, het zelden gespeelde symfonisch gedicht Macbeth van een nog jonge Richard Strauss. Diens hang naar het extravagante komt hier al enigszins naar voren, getuige de paniek die hij kort voor de climax laat uitbreken onder de strijkers. Nelsons voerde de geluidsdruk flink op, anders dan in Till Eulenspiegels lustige Streiche, dat een beduidend lichtere, maar toch messcherpe toets kreeg, en waarin de vele capriolen de solisten ruimschoots kans gaven te schitteren met name hoornist Laurens Woudenberg, die vervolgens in Brahms' Tweede Symfonie opnieuw het voortouw mocht nemen.
Vooral hier was het een absorberende ervaring om Nelsons gade te slaan. Met zijn lange, ietwat schonkige lijf beweegt hij niet erg bevallig, maar zijn armen en handen spreken een andere taal, met een bijzonder rijk non-verbaal vocabulaire en daar gaat het om. Er zijn passages waarin hij het slaan van de maat helemaal loslaat en alleen nog maar de klank met zijn linkerhand boetseert. Het contact dat hij met de musici onderhoudt is intens en eerder uitnodigend dan gebiedend.
Zijn Brahms heeft een vlezige, maar heldere klank en een weidse, niet pietepeuterige agogiek. Hij maakt de melodie vloeibaar, maar laat, met name in de finale, ook Brahms de constructivist aan het woord wat aan het slot via een harmonische meertrapsraket tot een fraaie fusie leidt. Het is nog te vroeg voor stellige conclusies, maar vooralsnog lijkt de kroonprins stevig in het zadel te zitten.
© Frits van der Waa 2014