Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

de Volkskrant, Kunst & Cultuur, 19 mei 2014

Nieuwe kijk op Winterreise te beperkt

Winterreise, van Boudewijn Tarenskeen, door Wende Snijders en Gerard Bouwhuis. 15/5, Muziekgebouw, Amsterdam. Tournee in januari 2015.

Wie zich waagt aan het hercomponeren van Schuberts Winterreise kan per definitie niet in diens schaduw staan en doet er dus goed aan zich verre te houden van het grote voorbeeld. Dat heeft Boudewijn Tarenskeen, die de 24 teksten van Wilhelm Müller op muziek heeft gezet voor zangeres Wende Snijders en pianist Gerard Bouwhuis, zich terdege gerealiseerd. Zijn Winterreise, die vrijdag in het Amsterdamse Muziekgebouw ten doop werd gehouden, lijkt in de verste verte niet op Schubert en ook de uitvoering heeft weinig gemeen met een klassiek liedrecital.

Gerard Bouwhuis is een pianist die niet alleen is gepokt en gemazeld in het betere timmerwerk, maar ook heel fijnzinnig uit de hoek kan komen. En Wende is een zangeres uit een wat lichtere traditie, die desondanks nergens bang voor is. Met zijn tweeën vormen ze, mede aangestuurd door regisseur Gerardjan Rijnders, een hecht opererend team – tot het moment dat Tarenskeen de pianist het zwijgen oplegt en de zangeres het in de laatste tien liederen alleen moet rooien.

Het valt allemaal niet mee. In het eerste deel, dat ongeveer drie kwartier in beslag neemt, is de piano de dragende factor, met soms nauw verholen romantische, dan weer tegendraadsere akkoorden en woelingen. Effectief zijn herhaalde tonen en akkoorden, die klokslagen suggereren. Tarenskeen toont op veel plaatsen sterk gevoel voor de pianoklank, maar er zijn evenveel passages die ten onder gaan in denderende octaven.

Waar het op stukloopt, zijn de te geringe verschillen in sfeer en stemming van de liederen, wat weer alles te maken heeft met de beperkingen van Wendes stem en de manier waarop de componist daarmee omgaat. In dat eerste deel wordt bijvoorbeeld nauwelijks gezongen. Het gaat vaker om een rauw soort ritmische declamatie in de trant van Weill en Brecht, en als de zangeres af en toe ook echte noten mag zingen, klinkt het naar verhouding heel zwakjes. Haar ravengekras is daarentegen indrukwekkend.

Als Tarenskeen eindelijk op een vormvast lied aanstuurt loopt het ook meteen knarsend spaak en staat de pianist aan de kant. Vanaf dat moment resteert er niets dan de nieuwe kleren van de keizer. Wende mag nu wel zingen, maar alleen met een dun en hees stemmetje. De deuntjes die Tarenskeen heeft gemaakt zijn te kinderlijk om langer dan een minuut of wat te boeien, zelfs wanneer hij daar vertwijfeld gestotter en ander hippe deconstructietechnieken op loslaat. Het is dan ook een verademing wanneer de Leiermann, de protagonist van het laatste lied, eindelijk zijn opwachting maakt, al doet de pronte melodie die de componist zijn zangeres daar in de mond legt nog het meest denken aan het volkslied van Noord-Korea.


© Frits van der Waa 2014