de Volkskrant, Kunst & Cultuur, 23 mei 2014
Dit stuk moest helaas nogal ingekort worden. De stukjes in blauw hebben de krant niet gehaald.
Altijd onderweg
Anti-elitecomponist Luigi Nono ( 1924-1990 ) had een boodschap uit te dragen. Zijn missie ging verder dan het vernieuwen van muziek. Een profiel in vijf meesterwerken.
'Het maakt voor mij geen verschil of ik een partituur schrijf of een staking organiseer. Dat zijn twee kanten van hetzelfde ding.' Zo uitgesproken was Luigi Nono's stellingname aan het eind van de jaren zestig. Even voorbij de 40 kon hij terugblikken op een succesvolle, ruim twintigjarige carrière. Hij was, samen met Luciano Berio, de Italiaanse vertegenwoordiger van de naoorlogse componistengeneratie die bekendstond als de Darmstadter Schule en waartoe ook Karlheinz Stockhausen en Pierre Boulez behoorden. Maar waar het de meeste van zijn geestverwanten ging om het radicaal vernieuwen van de muziek, ging Nono's missie verder. Hij was opgegroeid onder Mussolini, als telg van een familie uit de intelligentsia, en was na de oorlog een overtuigd communist geworden.
Waarschijnlijk is dat een van de redenen dat zijn ster niet zo'n hoge vlucht nam als die van Stockhausen en Boulez. Nono was niet de enige die atonale aanklachten tegen Hiroshima en Auschwitz componeerde, maar niet alle concertpodia waren happig op zo'n expliciete marxist. Neemt niet weg dat Il canto sospeso (1956) nog altijd wordt beschouwd als een van de meesterwerken van het vroege serialisme. Het stuk, gebaseerd op fragmenten uit brieven van ter dood veroordeelde verzetsstrijders, is eigenlijk een cantate, die net als bij Bach bestaat uit koordelen, aria's, duetten en instrumentale onderdelen, maar dan vervat in het middelpuntvliedende, op reeksen gebaseerde idioom.
Nono had een boodschap uit te dragen en het is dan ook logisch dat de menselijke stem in die tijd voorop stond in zijn muziek. 'Hij is de enige van de serialisten die de traditionele 'grote' expressieve toon heeft bewaard, de gebaren vol pathos, lyriek, drama en emotie die zijn doorgegeven van Monteverdi, naar Beethoven en Schönberg', schreef zijn leerling Helmut Lachenmann vele jaren later.
Nono was zich in nog meer opzichten bewust van het verleden. Aan de teksten die hij op muziek zette, is te zien dat hij een zeer belezen man was. Ook voelde hij zich als geboren Venetiaan een erfgenaam van componisten als de Gabrieli's, die de ruimtelijke mogelijkheden van de San Marco uitbuitten.
Maar Nono ging verder dan het gespreid opstellen van zijn musici en maakte gretig gebruik van de mogelijkheden die de elektronica bood. In zijn La Fabbrica Illuminata (1964) voor sopraan en tape haalde hij de geluiden van een staalfabriek de concertzaal binnen en ging omgekeerd de fabrieken in met zijn muziek. Waarop een van de arbeiders tegen hen zei dat de fabrieksgeluiden in zijn muziek lang niet zo luid waren als in werkelijkheid.
In 1970 was Nono te gast bij het Holland Festival, waar hij twee concerten leidde. Er waren nogal wat technische problemen en zijn muziek sloeg niet erg aan. Dat was heel anders in 1992, twee jaar na zijn dood, toen het HF opnieuw en nu uitgebreider aandacht schonk aan zijn muziek. Bovendien had zich in die muziek intussen een ommekeer voltrokken. 'De Nono van de jaren tachtig kende geen zekerheden meer,' schrijft zijn biograaf Jürg Stenzl.
Een van de eerste werken waarin de verinnerlijking zijn beslag kreeg, was het strijkkwartet Fragmente - Stille, An Diotima (1980), gebaseerd op teksten van Hölderlin, die bij een uitvoering echter alleen door de musici in gedachten moeten worden genomen en van de componist uitdrukkelijk niet mogen worden voorgelezen. Nono streeft hier naar uitersten aan expressie, aan de binnenkant van de klank en zelfs in de lege ruimten tussen de noten. 'De stilte waarin Nono's late werken ons binnenvoeren is een fortissimo van aangescherpte waarneming,' aldus Lachenmann.
Nono's magnum opus is Prometeo (1984), een 'tragedie van het luisteren', voor koor, solisten, vier instrumentengroepen en elektronica. Het neemt bij dit Holland Festival een centrale plaats in. 'De Prometeo waaraan ik nu werk', zei Nono in 1984, 'is niet de man die het vuur, de vrijheid bracht. Prometheus is vooral een probleem: het streven naar het andere. Je moet verder zoeken, verdwalen, voorwaarts gaan: het is een reis op water, zonder verkeerswegen.' Vandaar ook dat hij het stuk vergeleek met een archipel; het bestaat onder meer uit 'eilanden', waartussen de luisteraar zelf zijn weg moet zoeken. En intussen is ook de klank, aangestuurd door de elektronica, op reis door de ruimte. Het werk is gedacht als dramma in musica, maar een verhaal is er niet; het drama speelt zich af in de muziek zelf.
Het idee van onderweg zijn klinkt ook door in No hay caminos, hay que caminar ... Andrej Tarkovskij (1987), het tweede deel van een trilogie. Het motto hiervan trof hij aan op een kloostermuur in Toledo: 'Caminante no hay caminos hay que caminar' ('Reiziger, er is geen weg; de weg ontstaat al gaande'). Hier gaat Nono nog verder in de reductie van de middelen. Er klinkt alleen de toon g, zij het in verschillende octaven, met microtonale verbuigingen, en telkens veranderende timbres en verplaatsingen door de ruimte. De plaats van de klassenstrijd was ingenomen door een misschien nog wel utopischer zoektocht, zonder dogma's, die Nono naar de verste uithoeken van het hoorbare voerde. Waar die reis nadien heen zou zijn gegaan, zullen we nooit weten. Op 8 mei 1990, een half jaar nadat het laatste deel van de triptiek, Hay que caminar, in première was gegaan, bereikte de componist zijn laatste bestemming.
© Frits van der Waa 2014