de Volkskrant, Kunst & Cultuur, 16 juni 2014
Volmaakte beheersing van tint en toon
Beethoven, door Krystian Zimerman.
13/6, Muziekgebouw, Eindhoven.
Amper een uur muziek bevatte het recital van Krystian Zimerman, maar de reis door de laatste drie pianosonates van Beethoven was een ware odyssee, met de Poolse meesterpianist in de dubbele hoedanigheid van betrouwbare leidsman en verlokkende sirene. Af en toe kon je hem zelfs zachtjes horen meehummen.
In het Eindhovense Muziekgebouw, waar Zimerman zich vrijdag warmliep voor zijn presentatie van dezelfde Beethoventrilogie in het Amsterdamse Concertgebouw, waren nog stoelen leeg, wat misschien iets te maken had met een ander evenement waarvoor de Eindhovense binnenstad juichend oranje kleurde. Zimermans publiek was minstens zo geconcentreerd, maar bewaarde juist een ademloze stilte.
De laatste pianosonates van Beethoven horen thuis in de categorie waarin zich ook de Negende Symfonie en de late strijkkwartetten bevinden: muziek die is losgezongen van conventies, die vooruitwijst naar de grote romantici (en die nochtans overtreft). De zelfkritische Zimerman is pas laat met dit repertoire de podia opgegaan en het is goed denkbaar dat zijn vertolkingen nooit op cd zullen verschijnen. Dat maakte dit optreden nog bijzonderder.
Van meet af aan trof Zimermans benadering door rijkdom en totale beheersing. Zijn spel heeft niets met virtuositeit te maken, maar alles met kunnen. Het heeft de ongedwongenheid van de grote improvisator die Beethoven ook was, maar tegelijkertijd spreekt er het inzicht uit van iemand die deze muziek al jaren met zich meetorst en elke noot tegen het licht heeft gehouden.
In alle drie de sonates speelt het expressieve contrast tussen bokkig en bezonken een grote rol, maar ook de hang naar het etaleren van compositorische vermogens. Elk van de drie sonates heeft een naar verhouding lang deel met symfonische proporties een reeks variaties of een fuga waarin de componist zijn eigen vormbeheersing en inventiviteit, en dus ook die van de uitvoerder, op de proef stelde.
Het was vooral in die delen dat Zimerman zijn gehoor meetroonde door harmonische mistbanken die dan weer weken voor feeërieke arpeggio's, waarin lichtplekjes dwarrelden als in schaduwen van opwapperende vitrage. Met zijn volmaakte beheersing van tint en toon maakte hij duidelijk dat hier geen sprake was van een mechaniek, maar wel van een poëtische constructie.
Toen de laatste klanken van de laatste sonate, op. 111, verstorven waren en het applaus losbrak, kon Zimerman alleen met handgebaren zijn dank voor de bijval tonen. Een toegift was op dat moment even ontoepasselijk als ontoereikend geweest.
© Frits van der Waa 2014