Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

de Volkskrant, Kunst & Cultuur, 26 januari 2015

Hoe de zondvloed een feestje kan worden

Il diluvio universale, van Michelangelo Falvetti, door Choeur de Chambre de Namur en Cappella Mediterranea olv Leonardo Garcia Alarcón. 24 januari, Concertgebouw, Amsterdam.

Alweer een vergeten oratorium uit de baroktijd? Het lijkt intussen een gewoon verschijnsel dat uit oude Italiaanse archieven onbekende meesterwerken worden opgediept, die dan na een glorieuze hedendaagse première weer in het vergeetboek verdwijnen. Il diluvio universale van Michelangelo Falvetti verdient een beter lot.

Bij de Zaterdagmatinee verraste een illuster gezelschap barokzangers en -musici onder dirigent Leonardo Garcia Alarcón het publiek met dit oratorium uit 1682. Falvetti componeerde het in Messina, op Sicilië, muzikaal gesproken een uithoek, wat verklaart dat zijn werk buiten beeld is gebleven.

Alarcón en de zijnen lieten in ruim een uur tijd zien en horen hoe je van de zondvloed een feestje kunt maken. In Falvetti's versie van het bijbelse verhaal komen behalve de duif niet eens dieren voor. Wel is er een prominente rol voor de dood, hier compleet met zeis en donkere kapmantel, gespeeld door countertenor Fabián Schofrin, wiens stem overigens wat bleek afstak tegen zijn uiterlijk. Zijn bevlogenheid en zijn satanische vreugdedansjes, uit triomf over zijn totale overwinning, waren er niet minder om.

Het echtpaar Noach, God en enkele symbolische personages waren in gewoon concerttenue gestoken, maar gaven hun rollen al even doorvoeld gestalte. Vooral sopraan Mariana Flores schitterde als mevrouw Noach. Solopartijen en koorpassages gingen soms haast onmerkbaar in elkaar over. De muziek van Falvetti zet de lijn van Monteverdi voort, maar de koordelen zijn bloemrijker. Schitterend is het koor van de verdrinkende mensheid en het fugatische slotkoor lijkt zelfs vooruit te lopen op het Dona nobis uit Bachs Hohe Messe.

Falvetti's muziek mag er dus zijn, maar de theatrale toets en de kleurenpracht komen toch vooral voor rekening van Alarcón, die er niet voor terugdeinst het koor erbarmelijke smartekreten te laten slaken of Gods entree kracht bij te zetten met een cluster op het orgel. Ook heeft hij het instrumentarium uitgebreid met enig Arabisch slagwerk (Sicilië grensde immers zowat aan de Moorse wereld). Het omvangrijke continuo-ensemble omvat een keur aan tokkelinstrumenten, wat de muziek nog bekoorlijker en lichtvoetiger maakt.

Dat Alarcón wars is van hokjesgeest, bewees hij met de tweede toegift: de slotfuga uit Verdi's Falstaff, Tutto nel mundo è burla (Alles in de wereld is malligheid). Een sprong van twee eeuwen en een schitterende stunt, maar vergeleken bij het voorgaande kwam het er toch wat rommelig uit.


© Frits van der Waa 2015