de Volkskrant, Kunst & Cultuur, 27 januari 2016
De totale Korngold
Aangekomen in Hollywood werd hij een van de grondleggers van de filmmuziek, maar Erich Wolfgang Korngold was vooral een Weens wonderkind. Al was er altijd óók kritiek.
Het bestaan als wonderkind valt al niet mee, maar waarschijnlijk is het nog problematischer om een gewezen wonderkind te zijn. De vliegende start die componist Erich Wolfgang Korngold maakte, bracht een voordeel dat beslist ook zijn nadeel had. Nog tot op gevorderde leeftijd werd hij beticht van epigonisme. Dat zijn vader de beroemdste en meest gevreesde muziekcriticus van Wenen was, opende deuren voor hem, maar leidde ook tot beschuldigingen van nepotisme en chantagepraktijken. En dan was hij ook nog eens van Joodse komaf een nadeel dat hem vast fataal was geworden als hij al die andere voordelen niet had gehad.
Korngold, geboren in 1897 in Brno (nu Tsjechië) en zestig jaar later gestorven in Hollywood, is lang in het vergeetboek geraakt, maar de laatste tijd weer helemaal terug. Al in 2005 haalde De Nederlandse Opera zijn opera Die tote Stadt onder het stof vandaan. Onlangs verscheen een dubbel-cd met zijn complete liedoeuvre, waaronder een aantal plaatpremières. En vorige week zag Een jongen van brutale zwier het licht. Het is een uitvoerige compilatie van alles wat er tijdens Korngolds leven in Nederland over hem is geschreven, samengesteld door historicus Caspar Wintermans voor 'liefhebbers der laatromantiek, die weten dat het voor romantiek nooit te laat is'.
Van meet af aan waren de meningen over Korngold verdeeld. Componiste Cornélie van Oosterzee (1863-1943) moet een van de weinige Nederlandse schrijvers zijn geweest die hem als kind heeft zien optreden. 'Op het podium trad een flinke, gezonde jongen, met korte kuitbroek, een open, eerlijk, onbedorven gezicht en zakmes-buigingen', schrijft ze vanuit Berlijn in 1911. 'Een gezonde, kinderlijke jongen, die graag met sneeuwballen gooit, met ijver zijn schoolwerk doet [...], die zich nog kinderlijk verheugt op het vanilleijs dat hij zal krijgen tot dessert, wanneer hij goed gespeeld heeft... En de muziek van een rijp man, door wiens leven stormen gierden, die aan afgronden stond, muziek vol voortstormende energie, vol edele, zelfbewuste passie, peinzende melancolie en vlijmenden spot. Strauss maar overvleugeld.'
De twee belangrijkste critici van die tijd, Matthijs Vermeulen en Willem Pijper, laten daarentegen geen spaan heel van Korngolds muziek. 'Korngold's vioolsonate is een zóó hinderlijk product van geestelijke impotentie, compositorisch-technische onhandigheid en motivischen diefstal, dat ik weiger om er verder iets van te zeggen', schrijft Pijper in 1918. Het lijkt aannemelijk dat de twee nijdassen, beiden componist en niet heel veel ouder dan Korngold, gedreven werden door jalousie de métier. (Samensteller Wintermans is hier op zijn beurt zo verontwaardigd over dat hij hen in zijn commentaren allebei overlaadt met de negatiefste citaten die over hen te vinden waren.)
Korngold is tweemaal in Nederland geweest om eigen werk te dirigeren en uit te voeren, in 1925 in het Concertgebouw en in 1929 in een Haags operafestival, waar zijn Tote Stadt werd opgevoerd, en dat was beide keren natuurlijk aanleiding voor veel aandacht. 'Muziek heeft in de eerste plaats behoefte aan melodie... melodie... melodie! Dat wist ik als kind intuïtief, dat ben ik mij nu bewust geworden en dat zal ik nimmer vergeten', noteert De Telegraaf uit zijn mond. Ook de correspondentie tussen hem en de organisatoren is in zijn geheel opgenomen.
Dit omvangrijke knipselboek is van een compleetheid die absoluut respect afdwingt, maar op den duur afmattend werkt, vooral als er lange artikelen volgen waarin de naam van Korngold slechts even opduikt. Als de componist in de jaren dertig naar Hollywood vertrekt om daar filmmuziek te gaan schrijven waarin hij een bepalende rol zou gaan spelen wordt het al snel stiller in de pers.
De dubbel-cd waarop bariton Konrad Jarnot, sopraan Adrianne Pieczonka en pianiste Reinild Mees Korngolds complete liedoeuvre voor het eerst hebben bijeengebracht, omspant zijn gehele loopbaan. Van het allereerste, hoogst onschuldige, maar voor een 7-jarige indrukwekkende Der Knabe und das Veilchen tot zijn laatste Sonett für Wien uit 1950 alles bij elkaar zestig tracks.
Korngold was niet alleen muzikaal begaafd, maar had ook een bovengemiddelde affiniteit met poëzie. Dat blijkt al meteen uit de op 13-jarige leeftijd gecomponeerde Eichendorff-cyclus waarmee de cd opent en waarvan het tweede lied de harmonische basis onder je oren uit laat zakken met mistige, over elkaar schuivende harmonieën.
Heel sterk zijn de Drei Gesänge op.18 uit 1924-1926, voor de jaren twintig niet modern meer te noemen, maar binnen het laatromantische idioom toch grensverleggend. Fascinerend is het om te horen hoe Korngold zich vervolgens steeds publieksvriendelijker gaat opstellen, zonder dat de kwaliteit van zijn muziek daar onder te lijden heeft. Twee Shakespeare-cyclussen zijn bijna volks van toon, maar toch sprankelend. En in de vijf liederen van opus 38 is de muzikale taal vrijwel geheel geassimileerd met het Hollywood-idioom.
Mees, Jarnot en Pieczonka tonen zich sensitieve vertolkers, die dit werk met veel begrip en toewijding uitvoeren, of het nu dat van een nog pril wonderkind is of van een volwassen genie want dat laatste was Korngold al heel vroeg.
Erich Wolfgang Korngold: Complete Songs. Konrad Jarnot, Adrianne Pieczonka en Reinild Mees. Capriccio (2 cd's).
Caspar Wintermans: Een jongen van brutale zwier; Erich Wolfgang Korngold in Nederland 1910-1958. Kallipygos Pers, 500 pp. € 35,- ISBN 987 34345 3458 3487.
© Frits van der Waa 2016