de Volkskrant, Kunst & Cultuur, 20 april 2018
Superieure balans in reprise Gurre-Lieder
Gurre-Lieder van Arnold Schönberg, door De Nationale Opera o.l.v. Marc Albrecht en Pierre Audi. 18 april, Nationale Opera & Ballet, Amsterdam. Herh.: 20, 24, 26, 29/4, 2 en 5/5.
Duisternis omringt de personages van Gurre-Lieder, in weerwil van de gloeiende liefdeszangen die koning Waldemar en zijn geliefde Tove tot elkaar richten. Het is een gedoemde liefde, dat is duidelijk, en het vervolg, de razernij en rouw van de achtergebleven vorst, doet aan als een opiumdroom. Arnold Schönberg, die zich niet lang daarna zou ontpoppen tot de radicaalste componist van de 20ste eeuw, beweegt zich hier nog in broeierige fin de siècle-sferen.
Een lichte megalomanie is het werk niet vreemd, en ook dat hoort erbij. Het is eigenlijk geen opera, maar een twee uur durende monstercantate, voor een orkest van 150 man, vijf zangers, een spreker en een groot koor. Schönberg componeerde de muziek al in 1903, maar realiseerde de orkestrale uitwerking pas tien jaar later. Er klinken daardoor accenten van de nieuwe tijd in door.
Het was weer typisch een idee van Pierre Audi om dit werk in operavorm te gieten (iets waar Schönberg zijn veto over had uitgesproken, maar och, wat zou dat). Deze enscenering uit 2014 is nu opnieuw te zien bij De Nationale Opera, in zekere zin als slotakkoord van Audi's dertigjarig en veelgeroemd leiderschap. Niet dat hij hierna totaal naar Aix verdwijnt, waar hij het befaamde festival zal gaan aansturen: komend seizoen regisseert hij in Amsterdam nog werk van Kurtág en Stockhausen.
Het blijft verbazend hoe Audi in een complex en zeg maar gerust niet heel evenwichtig werk als de Gurre-Lieder alle elementen fantastisch in balans weet te brengen, geholpen door het geweldige spel met de ruimte van vormgever Christof Hetzer, waarin ook de breuk tussen twee era's zichtbaar wordt gemaakt.
De instrumentale tussenspelen kleurt Audi op een volmaakt logische manier in met handelingen of beeldwisselingen, en de personenregie is, zeker in de eerste liefdestaferelen, al even sereen. De bezetting is nagenoeg dezelfde als vier jaar geleden. Met sterk spel en een tenorgeluid als een klaroen is Burkhard Fritz (Waldemar) de dragende factor van de voorstelling. Nieuw is de Amerikaanse sopraan Catherine Naglestad, die een robuuste Tove neerzet. Kleinere glansrollen zijn er voor alt Anna Larsson, de als doodsengel uitgedoste 'Waldtaube' en tenor Wolfgang Ablinger-Sperrhacke, die omineus zwijgend met een witte ballon over het podium dwaalt, maar in het laatste deel een bijtende, satirische bijdrage mag leveren.
De muzikale evenknie van Audi is dirigent Marc Albrecht, een expert in massief repertoire uit dit tijdsgewricht, die het Nederlands Philharmonisch Orkest omtovert tot een palet met duizenden tinten, van zwoel en intiem, tot gemeen en indringend. In de hallucinante slotscènes, waarin Audi de lijnen van geleidelijkheid doorbreekt, neemt het Koor van De Nationale Opera in diverse gedaanten de hoofdrol over, zoals die van een menigte soldaten, met hun uniformtressen als ribben een huiveringwekkend dodenleger.
© Frits van der Waa 2018