de Volkskrant, Kunst & Cultuur, 28 oktober 2020
Jan Boerman (1923-2020): groot in bescheidenheid
Jan Boerman wist de mechanische klankwereld van de elektronica een humaan karakter te geven. De muziekpionier is zondag overleden, meldt componist Kees Tazelaar, die nauw met Boerman samenwerkte, aan de Volkskrant.
Het genre dat hij beoefende was en is een niche, zelfs binnen de voor velen vrij onbekende wereld van het hedendaagse componeren. Maar binnen die niche die van de autonome elektronische muziek was Jan Boerman, die zondag op 97-jarige leeftijd overleed, een van de allergrootsten.
Samen met Dick Raaijmakers en Ton Bruynèl hoorde hij tot de pioniers van de Nederlandse elektronische muziek, maar van hen drieën was hij de enige die zich hoofdzakelijk richtte op 'tapemuziek', geheel op band vastgelegde composities. Wat zijn werk uniek maakte, was dat hij de menigmaal afstandelijke en mechanische klankwereld van de elektronica een humaan karakter gaf. Vanaf het eerste uur wist hij muziek te scheppen die fascineert door haar schoonheid, diepte en contrastwerking.
Boerman, die op 30 juni 1923 werd geboren in Den Haag als zoon van een gemeenteambtenaar, wist al vroeg dat hij componist wilde worden, maar was niettemin een laatbloeier. Vanaf 1943 studeerde hij piano aan het conservatorium, bij pianist en componist Léon Orthel, en later ook compositie bij Hendrik Andriessen. In de jaren vijftig schreef hij pianomuziek en enkele orkeststukken, maar pas toen hij in 1959 de kans kreeg in Delft te experimenteren in de elektronische studio van de toenmalige Technische Hogeschool ontdekte hij zijn ware roeping.
Hij realiseerde zich van meet af aan dat de elektronica een totaal eigen klankwereld in zich borg, en dat het zinloos was om met dat gereedschap instrumentale muziek na te bootsen, zoals zijn voorgangers Ton de Leeuw en Henk Badings deden. In 1963 richtte hij samen met Raaijmakers een eigen studio in, die de basis zou vormen voor de studio van het Haags conservatorium, waar hij later jarenlang als docent zou werken.
Aanvankelijk beschouwde Boerman zijn bandcomposities als experimenten. De doorbraak kwam met Alchemie uit 1961, dat hij enkele jaren later op verzoek van choreograaf Rudi van Dantzig omwerkte tot muziek voor het ballet Monument voor een gestorven jongen. Alchemie was tevens het eerste werk waarin hij ritme en tijdsduren organiseerde met de guldensnedeverhouding. 'Ik ben altijd uitgegaan van klankkleur, van coloriet', zei hij in 1991. 'Maar als je dat vorm wilt geven heb je een structuurprincipe nodig, iets wat weerstand biedt aan de in principe eindeloos doorgaande elektronische klank.'
Zo ontstond in de loop der jaren een vrij klein, maar hoogwaardig oeuvre, waarbinnen De zee (1965), Kompositie 1972 en Vocalise 1994 als mijlpalen kunnen worden gezien. Deze stukken kwamen veelal tot klinken in conservatoriumconcerten en op podia voor nieuwe muziek.
Boerman was een even bescheiden als beminnelijk man, die niet nadrukkelijk op de voorgrond trad. Zijn kwaliteiten werden niettemin wel degelijk onderkend. In 1982 kreeg hij de Matthijs Vermeulenprijs voor zijn gehele oeuvre en in 1998 bracht Donemus zijn volledige elektronische werk uit als vijfdelige cd-box, die werd bekroond met een Edison.
Gevraagd naar zijn muzikale voorkeuren noemde Boerman zonder aarzelen Monteverdi, Bruckner en Debussy, respectievelijk 'om de dramatiek, het coloriet en het landschappelijke'. Juist dat zijn de eigenschappen die karakteristiek zijn voor zijn werk.
Zijn laatste elektronische werk stamt uit 1997 en heet Ruïne. 'Mijn materiaal is uitgeput', vond hij zelf. Maar ook begon hij omstreeks die tijd steeds meer last te krijgen van doofheid funest voor een componist die niet met geschreven noten werkt, maar met de klank zelf. In de vijf jaar daarna schreef hij wel nog enkele instrumentale composities en een koorwerk, Het lachen van het licht.
© Frits van der Waa 2020