Home
Vertalingen
Stukken
Strips
Genealogie
CV
Links
Zoek

 

Een fragment uit
Aan de rand van de wereld
door Michael Pye, vertaald door Arthur de Smet, Pon Ruiter en Frits van der Waa

Niemand maakte zo veel stennis over [de grillen van de mode] als Philip Stubbes, een beroepsmoraalridder die voortdurend gebukt ging onder de angst voor de straf van God, voor bijna iedereen en om bijna alles. In 1583 publiceerde hij een complete Anatomie of Abuses, een vlot geschreven en opvallend raak geobserveerde waarschuwing aan het adres van de hele Engelse natie. Hij was gekant tegen muziek, 'de weg naar alle schunnige taal en vuiligheid'; toneelspelers, 'opgeverfde relieken' en 'dubbelhartige huichelaars'; juristen en woekeraars omdat ze iemand zijn huis konden afnemen; zwaar bier, zelfs wanneer het voor een hoogtijdag door een kerk gebrouwen was; voetbal, een 'onzalige en moorddadige bezigheid', en dansen om al het 'elkaar bepotelen en aflebberen'. In het algemeen vond hij dat 'er drie kwaden zijn die mettertijd het hele Britse rijk zullen overwoekeren, als er niet snel hervormingen in gang worden gezet: namelijk overdadig voedsel, grandioze gebouwen en protserige kledij'.

'De inwoners van Engeland doen dapper mee aan de elke dag weer veranderende mode, om geen andere reden dan om de ogen van hun wulpse gezellinnen te verrukken, en de geest van hun wellustige minnaressen te bekoren.' Hij richtte zijn pijlen op vrouwen die bloemen op hun borst droegen, 'waardoor ze ongetwijfeld menige kwijlerige kus krijgen en mogelijkerwijs daarnaast meer vriendschap, men begrijpt wel wat ik bedoel'. Hij was overgevoelig voor sensualiteit, 'een voorbeeld van het kwaad voor onze ogen en een opwekking tot zonde'. Hij verzette zich tegen de duizelingwekkende veranderingen. 'Want al was ik nog zo'n ervaren rekenkunstenaar, ook dan zou ik nooit in staat zijn om de helft ervan te tellen, de duivel komt elke dag weer met zo veel nieuwe modes.'

Natuurlijk dreef hij daar de spot mee. Die 'grote en monsterlijke kragen' om de elizabethaanse halzen waren prima zolang ze maar uit de regen bleven: 'Dan gaan hun grote kragen op de loop en vallen neer als vaatdoeken die wapperen in de wind, als molenzeilen.' De hoeden die mensen droegen leken op 'hersenspinsels van hun weifelende geest'. Een man op muilen 'gleed uit en glibberde bij iedere stap, alsof hij elk moment kon vallen. Ze gaan flip flap op en neer in het stof en spatten slijk op de knie‘n van de drager.' En wambuizen waren ongeschikt om in te werken en ook ongeschikt voor tijdverdrijf, omdat ze te stijf en te warm waren.

Stubbes beoogde niet zozeer een satiricus te zijn als wel een prediker. Alleen al de moeite die aan al deze absurditeiten werd besteed, vervulde hem met afschuw: 'Miljoenen kledingstukken liggen bij hen te rotten,' schreef hij, want een zachtzinnige woordkeus was nu eenmaal niet zijn stiel, 'terwijl bij hun voordeur de arme parochianen van Jezus Christus creperen bij gebrek aan kleding'. Hij haatte de gewoonte van vrouwen om hun gezicht te verven en hun haar te krullen en te onduleren 'als lugubere en grimmige monsters, veeleer dan als ingetogen christelijke getrouwde dames'; hij vertelde verhalen waarin de Duivel zelf werd betrapt terwijl hij kragen aan het stijven en haar aan het friseren was. Andere van zijn verhalen gaan over de voorliefde voor blond haar, en die waren bepaald niet geruststellend: 'Als kinderen blond haar hebben, zullen ze hen meelokken naar een geheime plaats en voor een penny of twee hun haar afknippen.'

Zijn waarschuwingen betroffen een wereld die naar zijn vaste overtuiging op zijn grondvesten stond te wankelen, een wereld waarin alle dochters mooie kleren willen hebben 'ondanks het feit dat hun ouders een paar honderd pond meer in het krijt staan dan ze kunnen opbrengen'. Hij bespeurde de zonde van de hoogmoed in 'het dragen van kleding die fraaier, weelderiger en kostbaarder is dan onze status, roeping of levensomstandigheden vereisen'. Hij klaagde dat het heel moeilijk was 'om te zien wie edel is, wie achtbaar is, wie een heer is en wie niet'. De gevestigde maatschappelijke orde hoorde weerspiegeld te worden in de kleding, maar daar bleef niets van over als iedereen zich het uiterlijk van de bevoorrechte klasse kon aanmeten – en dan hebben we het over een tijd waarin zelfs de befaamde braguette of broekklep zich verplaatste langs de sociale ladder, en van het aristocratische kruis afzakte naar de edele delen van mannen zonder enig bezit of aanzien. Verontwaardigd stelde Stubbes dat 'niet allen mogen verlangen eendere kleding te dragen, maar iedereen naargelang zijn rang, zoals God hem heeft geplaatst'.

De andere zekerheid die hem, naar hij vreesde, langzamerhand in de steek liet, was de rol van de seksen. Hij maakte zich niet zozeer zorgen over het dragen van hemden van zachte stof, al was hij van mening dat ze mannen 'week, teer en zwak' maakten. In het algemeen vond hij dat mannen verwijfd aan het worden waren, waarmee hij bedoelde dat ze te zeer geneigd waren het gezelschap van vrouwen en de geneugten van de geslachtsdaad te zoeken; hij vond dat vrouwen zich opdirkten als hoeren; en zelfs kinderen zagen eruit als 'sloeries, lichtekooien, sletten en snollen'. Met afgrijzen zag hij dat vrouwen zelfstandig op straat rondliepen, net als mannen. Meer dan iets anders gold zijn vrees dat elk onderscheid tussen de seksen teloor zou gaan, wat voor hem blijkbaar voornamelijk bepaald werd door de kleding die ze droegen, en vooral de aanblik van een vrouw in wambuis vond hij stuitend. Het is niet misplaatst, zei hij, om zulke vrouwen 'Hermaphroditi' te noemen.

Hij had het uiteraard bij het rechte eind en tegelijkertijd helemaal mis. Kleding werd niet langer voorgeschreven door hoven of kloosters, behalve aan hoven en in kloosters. Iets was de bepaalde, volmaakt acceptabele maatschappelijke orde waarvan Stubbes vrijwel zeker wist dat hij die ooit gekend had aan het ondergraven, en kleren waren daarvan het zichtbare bewijs. Maatschappelijke klasse, aanzien, macht en geld konden niet meer als vanzelfsprekend worden beschouwd.

Met zijn tirades hielp hij de weg vrij te maken voor talloze moralistische uitbarstingen, voor honderden wereldlijke preken tegen de mode, tegen de neergang van de geruststellende, rotsvaste hiërarchie, en tegen de onzachtzinnige manier waarmee de jeugd ouderen soms in verwarring kan brengen over hun geslachtelijke identiteit. Hij leerde broodschrijvers en zedenprekers dat ze altijd konden fulmineren tegen iedereen die aparte, ongewone kleren droeg, en dat het deugdzaam was om te dragen wat je vader ook droeg. Hij maakte dat verandering en keuzevrijheid zondig leken.


© Frits van der Waa 2014