Home
Vertalingen
Stukken
Strips
Genealogie
CV
Links
Zoek

Verschenen in de Groene Amsterdammer van 27 augustus 1986

'Laat mij maar begaan'

Josquin Desprez

'Josquin is meester over de noten, die doen wat hij wil', schreef Maarten Luther over hem. Josquin Desprez is een van de centrale figuren van het Holland Festival Oude Muziek dat van 29 augustus tot 7 september in Utrecht wordt gehouden. Op deze pagina een portret van de komponist.


Zoals andere grote kunstenaars, Michelangelo, Rembrandt, of Rafael, is hij vooral bekend onder zijn voornaam: Josquin. De nevels van de geschiedenis versluieren grote delen van zijn levensloop. Zijn oeuvre wordt beschouwd als het hoogtepunt van de Renaissance-muziek: een scharnierpunt waarin te midden van middeleeuws georiënteerde technieken en genres een humanistisch getinte expressie doorbreekt. Aan Josquin Desprez (circa 1440-1521), ofwel Maître Josse Desprets, Jusquinus Pratanus, Jodocus a Prato, tijdens en na zijn leven in talloze talen geprezen als musicus excellentissimus, wordt in het komende Holland Festival Oude Muziek Utrecht aandacht geschonken in koncerten, exposities en een internationaal symposium.

Op 1 juli 1459 trad ene Judochus de frantia als zanger toe tot de kapel van de Milanese Dom. Judochus, ook genoemd Josquin, was niet de eerste Noorderling die daar zijn opwachting maakte. Al sinds 1400 reisden zangers uit de Lage Landen (Noord-Frankrijk, Wallonië en Vlaanderen) naar de hertogelijke en bisschoppelijke hoven van Italië.

In de vijftiende eeuw ging muziek nog hand in hand met religie. Zoals in de negentiende eeuw de symfonie algemeen gangbaar was, was in de Renaissance de toonzetting van de vaste Misgezangen (Kyrie, Gloria, Credo, Sanctus en Agnus Dei) de belangrijkste muzikale vorm. Het was dus vokale muziek; de komponisten waren zangers, en bekleedden dikwijls ook een geestelijk ambt.

Josquin keerde, zoals veel van zijn kollega's, op latere leeftijd terug naar zijn vaderland. Hij eindigde zijn loopbaan als proost van de Notre Dame in Condé-sur-l'Escaut, waar hij stierf op 27 augustus 1521.

Afgezien van zijn komposities zijn de sporen die Josquin tijdens zijn leven naliet even schaars als verspreid. Zijn naam is van 1459 tot 1472 met een aantal onderbrekingen te vinden in de annalen van de Milanese Dom. Vervolgens trad hij in dienst van Galeazzo Maria Sforza, de prachtlievende hertog van Milaan, die in de tien jaar dat zijn regime duurde een schitterende zangerskapel aan zijn hof wist op te bouwen. In 1474 bestond deze uit veertig zangers (voor die tijd een enorm aantal), onder wie een aantal befaamde komponisten, en een aantal instrumentalisten.

* * *

Na de moord op Galeazzo Maria, twee jaar later, raakt de figuur van Josquin in nevelen gehuld. Er zijn aanwijzingen dat hij tussen 1479 en 1486 in dienst was van kardinaal Ascanio Sforza, een broer van zijn vroegere werkgever. Vanaf dat laatste jaar tot 1495 is zijn naam te vinden in de boeken van de pauselijke kapel in Rome, zij het met onderbrekingen. Daarna verdwijnt het spoor opnieuw. Volgens een overgeleverde anekdote zou hij aan het hof van de Franse koning Louis XII gewerkt hebben. In 1503 duikt hij weer op in Italië, ditmaal in dienst van Ercole d'Este, hertog van Ferrara. Maar in hetzelfde jaar nog breekt de pest uit: de bevolking ontvlucht de stad, en Josquin een vorstelijke betrekking. In mei 1504 – hij heeft dan zo ongeveer de pensioengerechtigde leeftijd bereikt – vestigt hij zich in Condé. Er zijn indikaties dat hij in de jaren daarna nog kontakten heeft met het Bourgondische hof, maar zeker is dat niet.

Ook Josquins muziek stelt de muziekhistorici voor talrijke problemen. De muziekdrukkunst werd pas na 1500 uitgevonden, en hoewel een aantal van zijn komposities, met name zijn missen, al spoedig in druk verscheen is een aanzienlijk deel alleen in handschriften bewaard gebleven. In totaal heeft men 303 komposities gevonden waarbij Josquin als komponist is vermeld. Maar daarbij zijn 216 opera dubia: muziekstukken waarvan Josquins auteurschap in twijfel getrokken kan worden. bijvoorbeeld omdat ze elders aan andere komponisten worden toegeschreven. Voer voor musikologen dus: want in veel gevallen kan alleen nauwkeurig stijlonderzoek uitkomst bieden omtrent de authenticiteit van zo'n werk. En Josquins stijl is in de zestig jaar dat hij aktief was niet onveranderd gebleven. In het komende Festival Oude Muziek krijgt de wetenschap een handje gereikt met een aantal uitvoeringen van zulke dubbel toegeschreven werken.

Dit alles in het teken van de New Josquin Edition, die sinds 1971 in voorbereiding is en waarvan volgend jaar het eerste deel zal verschijnen. Nu al gaan Josquins komposities getooid met NJE-nummers, analoog aan de BWV- en KV-klassificaties die het werk van Bach en Mozart sieren. De 350-jarige Rijksuniversiteit Utrecht heeft een speciale relatie met Josquin. De grondslagen voor het Josquinonderzoek werden gelegd door Albert Smijers, later de eerste hoogleraar muziekwetenschap. Zijn in 1921 begonnen Josquin-editie werd in 1969 voltooid onder redaktie van Myroslaw Antonowycz. Maar toen al was het duidelijk dat er een nieuwe editie moest komen: zoveel aanvullend materiaal was er in die vijftig jaar ontdekt.

* * *

De zevenentachtig onbetwist echte Josquin-komposities laten ondertussen geen twijfel bestaan over zijn enorme talent: 'Josquin is meester over de noten, die moeten doen wat hij wil. Andere komponisten moeten het doen zoals het de noten uitkomt', zei Maarten Luther over hem. Het was namelijk in die tijd gebruikelijk een muziekstuk te baseren op een al bestaande melodie, dikwijls uit het Gregoriaanse repertoire, maar soms ook een volkslied of een bekende kompositie. Die melodie, de cantus firmus, werd in lange noten in een van de stemmen gelegd en fungeerde in het muziekstuk als rode draad, waar de andere stemmen in elkaar imiterende melodieën omheen werden geweven. Bij het toepassen van deze techniek legde Josquin een ongekende vindingrijkheid aan de dag: elke kompositie laat weer nieuwe oplossingen horen, die getuigen van puur plezier in het eigen kunnen, Zo is de cantus firmus van zijn Missa Hercules Dux Ferrariae, gekomponeerd voor Ercole d'Este, afgeleid uit de klinkers van de titel: re ut re ut re fa mi re. En volgens een overlevering zou het thema van de Missa La sol fa re mi ontleend zijn aan de opmerking 'Lascia fare a me' ('Laat mij maar begaan'), waarmee kardinaal Ascanio Sforza klachten over late betaling afwimpelde. De Missa di dadi (dobbelstenenmis) brengt de cantus firmus in steeds, quasi toevallig, veranderende notenwaarden. Maar dergelijke rederijkersachtige kunsten belemmeren de muzikale expressie nooit.

Naarmate Josquin ouder werd rijpte zijn kunst, en versoberde tegelijkertijd. Meer en meer legde hij de nadruk op een welsprekende en verstaanbare verklanking van de tekst In de Missa Pange lingua, zijn laatste miskompositie, maakt het gekompliceerde spel van lijnen dikwijls plaats voor een geraffineerde lay-out van doorzichtige, tweestemmige passages of akkoordgewijs gedeklameerde tekstblokken, terwijl de Gregoriaanse cantus firmus verdeeld is over alle stemmen

* * *

Die vrijere behandeling van de muzikale materie trad al eerder op in Josquins motetten (meerstemmige koorwerken over een veelal liturgische tekst) en in zijn wereldlijke chansons. De variëteit is hier nog overvloediger dan in de missen. Feestelijke gelegenheidskomposities, intiem getinte bewerkingen van populaire wijsjes, en bovenal veel treurige, melancholieke muziek. Zoals de huiveringwekkende klaagzang van David, Absalon, fili mi, gezet voor vier uit de diepte opstijgende mannenstemmen, of Nymphes des bois, de klaagzang op de dood van de beroemde komponist Johannes Ockeghem (circa 1420-1497), die mogelijk Josquins leraar geweest is.

Want een vrolijke tijd is het niet geweest, de periode omstreeks 1500. Josquins muziek, die blijk geeft van een spitse, erudiete geest en een ongetwijfeld oprechte religieuze devotie, moet grotendeels ontstaan zijn te midden van de intriges, gifmengerijen en sluipmoordenaars aan de Italiaanse hoven. Uit de enkele bewaard gebleven anekdotes komt hij naar voren als een onafhankelijk, vrijmoedig mens, die zich in zijn verstandhouding met de hoge heren allerminst een slaáfse dienaar betoonde. Zijn voortdurend wisselende betrekkingen wijzen daar al op. Zo schrijft de hoveling die in 1502 namens Ercole d 'Este onderhandelt met Josquin aan zijn meester: 'Heinrich Isaac schijnt me heel geschikt om Uwe Hoogheid te dienen, veel meer dan Josquin, omdat hij beter overweg kan met zijn gezellen en vaker nieuwe dingen zal maken. Het is waar dat Josquin beter komponeert, maar hij doet het wanneer het hem gevalt, niet wanneer iemand anders het wil, en hij verlangt een salaris van 200 dukaten, terwijl Isaac genoegen neemt met 120.' Toch gaf de hertog uiteindelijk de voorkeur aan Josquin.

* * *

Het publiek anno 1986, geïmpregneerd door eeuwen van muziek waarin de samenklank, de harmonie, overheerste, zal Josquins muziek wel nooit zo kunnen beleven als de luisteraars van de Renaissance, die waarschijnlijk meer gespitst waren op het verloop van de melodieën. In de historische roman Het motet voor de kardinaal, waarin Theun de Vries het schaarse feitenmateriaal rondom Josquin kleurrijk van een kontext heeft voorzien, wordt die ervaring overtuigend beschreven: 'Ik vernam in het koor vele stemmen, die ieder voor zich schenen te zingen. zij stegen en daalden langs onzichtbare ladders over en naar elkaar, soms paarsgewijs, soms kruisten zij elkaars baan als kometen en sleepten een lange staart van harmonieën achter zich aan, zij hielden elkaar zwevende in evenwicht, en ondanks de kunstigste verstrengelingen was alles sterk en doorzichtig als zilveren steigerwerk in de ruimte.'


© Frits van der Waa 2007