Verschenen in De Groene Amsterdammer van 21 juni 1989
Het universele Russische
Muziek uit de USSR is anders. Een stek die in de jaren dertig afgesneden werd (niet alleen
van het Westen, maar ook van een deel van het eigen verleden) en tegen de verdrukking in
gegroeid is. Pas in de jaren zestig begonnen de ontwikkelingen die de muziek in het Westen
inmiddels had doorgemaakt mondjesmaat door te sijpelen naar de Sovjetunie.
Onder de eigentijdse Russische stukken die ik de afgelopen jaren heb gehoord zaten er
nogal wat die opgetrokken leken uit niet geheel begrepen modernismen: een merkwaardig soort
mutanten-muziek. 'Mag ik, verwende westerling, mijn ziel vereelt door serialisme, aleatoriek,
minimalisme en wat dies meer zij, wel oordelen over zulke muziek?' vroeg ik me dan ook af
toen ik zaterdagochtend Paradiso binnenging, waar het Holland Festival het hele weekeinde
een overzicht van nieuwe muziek uit de USSR presenteerde.
De gewetenskwestie bleef me bespaard. De kennismaking met het werk van Galina Oestvolskaja,
Sofia Goebaldoelina, Alexander Voestin, Vaientin Silvestrov en al die anderen was
verpletterend.
Ondanks de enorme individuele verschillen hebben de Russische componisten een aantal
eigenschappen gemeen. Hun muziek is nooit zomaar een spelletje, hoe speels of abstract ze
soms ook kan zijn. Het gaat altijd om uitingen van intense of sublieme emoties. Naar de
geest (maar nooit naar de noten) deden veel composities sterk denken aan de merkwaardige
minimal-muziek van de uitgeweken Estlander Arvo Pärt, die hier inmiddels veel
gespeeld wordt. Ik dacht altijd dat Pärt een vreemde zonderling was, met zijn naar
hoger sferen verwijzende muziek. Maar niks hoor, ze hebben het allemaal. Een man als
Alexander Knaifel, met zijn zo mogelijk nog minimalere, bijna steeds eenstemmige, uit
kwinten en kwarten opgebouwde pianissimomelodieën heeft het, evengoed als de inmiddels
zeventigjarige Sjostakovitsj-leerlinge Galina Oestvolskaja, met haar ruige, kwartnoot voor
kwartnoot doorbeukende clusterkoralen. Maar terwijl Knaifel vanaf de eerste noot zijn blik
op de hemel vestigt, is er bij Oestvolskaja steeds sprake van een vreselijke worsteling met
het aardse, wat haar muziek natuurlijk veel spannender maakt.
Opvallend is ook het meesterschap waarmee de Russen grote tijdsspannes overbruggen en
woekeren met beperkte muzikale gegevens. Terzelfdertijd veroorloven ze zich wispelturigheid
en wijdlopigheid als hun hoogopgedreven modus van expressie dat eist.
Tegenover de radicale, zelfs kale idiomen van Knaifel en Oestvolskaja staan de veel
rijkere ideeënwerelden van een Sofia Goebaidoelina of een Valentin Silvestrov.
Goebaidoelina, samen met Oestvolskaja de grote openbaring van het festival, is ten opzichte
van haar collega's vrij extreem waar het gaat om ongebruikelijke instrumentale technieken
(effecten mag je ze bij haar eigenlijk niet noemen), en ook haar caleidoscopisch
aaneenschakelen en vermengen van quasi-hedonistische, consonante klanken en weerbarstig
toonwringen is uitzonderlijk. Waar een componist als Silvestrov stijlen imiteert en met
elkaar laat versmelten, of een Schnittke zelfs letterlijke citaten gebruikt, doemen in
Goebaidoelina's stukken slechts hier en daar schaduwen van Berg, Mahler, Ligeti of Scelsi
op, meegesleurd in een elegant en poëtisch betoog, dat soms wat willekeurig lijkt, maar
dan weer diep in gemoed en verstand graaft.
Niet alleen Goebaidoelina's composities maar ook vrijwel alle andere uitgevoerde stukken
hebben dat vermogen in zo'n hevige mate dat de meeste nieuwe muziek uit het Westen
zelfs die van grote componisten daarnaast opeens wat steriel lijkt.
De diverse aanwezige Russische componisten hadden dan ook groot gelijk toen ze, bij een
persconferentie aanhoudend aan de tand gevoeld over de verschillen tussen Russische en
westerse muziek, liever de aandacht vestigden op zaken als 'het universele muzikale
bewustzijn'. Want dat bestaat, en hun muziek bewijst het. Sterker nog: ze gaat over niets
anders dan dat.
Volgende concerten met nieuwe Russische muziek: 21 en 24 juni (Concertgebouw,
Amsterdam); 22 en 23 juni (Bellevue, Amsterdam).
© Frits van der Waa 2007