Verschenen in Toneel Theatraal, nr 8, 1996
Het verlangen een massamens te zijn
De Neus van Sjostakovitsj door De Nederlandse Opera
door Max Arian en Frits van der Waa
* NOOT: Ik kan me helemaal niet meer vinden in het lovende oordeel over deze enscenering; ik zag deze voorstelling
nog een keer, bij de reprise van 2002, en vond hem afstotelijk.
Dmitri Sjostakovitsj moet letterlijk een geboren theatercomponist zijn geweest. In 1928, toen
hij zijn eerste opera De Neus voltooide, was hij nog pas 21 jaar oud. Het is een opera
die naar stijl, vorm en inhoud vrijwel geheel uit de lucht komt vallen en in elk van zijn
hectisch voortrazende lettergrepen muzikaal de spijker op de kop slaat. Het is in zoverre de
eerste Sovjet-opera, dat hij volkomen past in de tijd van de Russische avant-garde met zijn
constructivistische experimenten, toepassing van filmische montagetechnieken en scherpe
maatschappelijke satire; en dat alles in een extreem modernistisch mengsel.
De Neus is gebaseerd op de gelijknamige novelle van Nikolaj Gogol uit 1836, op zich al
een absurdistisch experiment. Het is het bizarre verhaal van de man die 's ochtends bij het
ontwaken ontdekt dat zijn neus verdwenen is en, of dit nog niet krankzinnig genoeg is, diezelfde
middag zijn verloren reukorgaan, uitgedost als Staatsraad door de stad ziet lopen. Dit gegeven
is, zowel voor Gogol als Sjostakovitsj, aanleiding om de Russische maatschappij een groteske
lachspiegel voor te houden. Blijkbaar waren ook tien jaar na de Russische Revolutie nog genoeg
van dezelfde kortzichtige, leeghoofdige, bazelende types voorradig als in de feodale negentiende
eeuw.
Er is veel meesterlijk aan deze opera, maar er is één scène die alles
slaat. Het is meer een zijlijntje in het verhaal dan een essentieel deel van de intrige, maar
dat doet er niet toe, het gaat er om wat er met de tijd gebeurt. De neusloze Kovaljov heeft het
in zijn hoofd gehaald dat mevrouw Pelageja Podtosjina, die hem aan haar dochter wil koppelen,
verantwoordelijk is voor zijn ongeluk. We zien hoe hij haar een beschuldigende brief schrijft.
Tegelijkertijd zitten elders op het toneel moeder en dochter Podtosjina op een bankje de brief
in kwestie te lezen (uiteraard gaat zowel het schrijven als het lezen hardop). Maar nog tijdens
dit voorlezen zien we hoe Kovaljov het antwoord op zijn brief ontvangt en stapelt voorlezen zich
op voorlezen, tot alles opgaat in een koortsig palaverend ensemble. Drie tijden vloeien als het
ware ineen; zoiets kan alleen in opera! En dan nog is Sjostakovitsj' kunstgreep een unicum.
De Neus is na de eerste serie uitvoeringen van 1930 in de doofpot van het steeds repressiever
wordend Stalinistische cultuurbeleid verdwenen, tot regisseur Boris Pokrovski het werk er in
1972 weer uit opdiepte. Sindsdien is de opera ook in het Westen verscheidene malen
geënsceneerd. Pokrovski heeft haar met zijn eigen gezelschap, de Kameropera van Moskou,
talloze malen opgevoerd (onlangs nog in Rotterdam).
De Pokrovski-enscenering biedt een traditionele aanblik (voorzover dat kan bij een opera
waarin een neus los rondloopt) dat wil zeggen, de handeling is zichtbaar gesitueerd in
het Rusland van Gogols tijd. Regisseur David Pountney, die De Neus voor de Nederlandse
Opera opnieuw ensceneerde, heeft het verhaal veel meer naar deze tijd toe getrokken. Hij
veroorlooft zich de nodige vrijheden, teneinde duidelijk te maken dat het verhaal een universele
lading heeft; voor Pountney zijn de grimmige, gewelddadige wereld vol sadistische politieagenten
en de Freudiaanse castratie-angst waarvan Kovaljovs neusverlies (zoals al onmiskenbaar blijkt
uit Sjostakovitsj' libretto) een symbool is twee kanten van één en dezelfde
medaille.
Daklozen in kartonnen dozen
Pountney's enscenering is daardoor vol, bijna overvol geworden, vol van lijnen, toespelingen
en actualiseringen. Hij heeft het gegeven niet teruggeplaatst naar de vroege 19de eeuw, maar ook
niet de fout herhaald die hij bij een vorige regie van een opera van Sjostakovitsj (1994,
Nederlandse Opera) heeft gemaakt: Lady Macbeth van Mtsensk was toen een al te
gemakkelijke en eenduidige kritiek op het Stalinisme geworden, inclusief Rode Leger-petten en
Goelag-slaven. De dubbelzinnigheid waar Sjostakovitsj juist de meester van is werd daardoor om
zeep geholpen. Deze uitvoering van De Neus is veel algemener, omdat hij in het heden
speelt en niet speciaal in Rusland, eerder in een New Vork dat een parodie lijkt op het Los
Angeles waar de Amerikaanse regisseur Peter Sellars Pelléas et Mélisande
van Debussy situeerde. Ook hier daklozen die in kartonnen dozen huizen. Maar waren dat bij
Sellars droevige schapen, die door de politie worden afgetuigd, Pountney laat zien dat daklozen
net zo goed wolven kunnen zijn die zich bij brave dames indringen en ze verkrachten en beroven.
Maar verkrachten doet iedereen, die zijn neus nog niet verloren heeft, zolang het nog kan, al
is het maar om zijn angst voor castratie eronder te houden. Pountney laat De Neus
beginnen met een grijze massa nerveus bewegende kantoormannetjes en -vrouwtjes. Bambi Uden heeft
het schitterend gechoreografeerd. Al die mensen bewegen elk op een eigen specifieke manier met
hun armen en hun benen, maar bij elkaar is het een verschrikkelijk leger grijze mensen, waar
Kovaljov tot zijn ongeluk tegenin probeert te lopen, omdat hij ergens in de verte een aardig
blond meisje heeft gezien. In de volgende scène blijkt zijn tegendraadsheid wreed
gestraft met het verlies van zijn neus, volgens hem zijn liefste lichaamsdeel (hij kijkt
intussen spijtig nog wat lager onderaan zijn buik). Aan het einde als Kovaljov z'n neus terug
heeft gekregen blijken alle andere mensen neusloos te zijn. Hij ligt er nog altijd uit en we
mogen beseffen dat dat onze grootste angst is: nog niet eens zozeer dat we onze neus of enig
ander macho-orgaan verliezen, maar dat we in Godsnaam toch maar niet anders zullen zijn dan alle
anderen, neus of geen neus.
Een bombardement aan regievondsten
Intussen hebben we in nauwelijks twee uur een stuk of honderd allemaal even voortreffelijk
zingende personages zien langskomen, zijn we door dirigent Hartmut Haenchen en het Nederlands
Kamerorkest van hot naar haar gesleurd, en hebben een waar bombardement aan regievondsten
doorstaan. De kapper Ivan stort zo uit z'n kapperszaak in het huwelijksbed en vandaar met zijn
gezicht in de wc. Hij neukt zijn vrouw van achteren en vraagt zich intussen wanhopig af hoe hij
de door hem gevonden neus ooit weer kwijt kan raken. Een dikke politiecommissaris rijdt met een
blinkende motor het toneel op. Achterop zit een plastic substituut-dame, die niet alleen geneukt,
maar ook nog eens twee keer overreden wordt. Dit begeleid door een heel percussie-orkest op
motoren. De halteplaats van de postkoets waar De Neus probeert te ontsnappen is hier naar
Schiphol verplaatst, waar we Amerikaanse toeristen, een excentrieke oude dame en een hele
batterij gefrustreerde politiemannen tegenkomen. Geen ongewenste vreemdeling kan hier in of uit.
Ook de Neus moet er aan geloven. Kovaljov treurt niet eenzaam op zijn kamer, maar in een
schreeuwerige snackbar. De juffrouw die hem daar bedient is ook een koningin in de kathedraal
die zich naakt uitkleedt en op de immens groot geworden Neus stort. Ook dames kunnen hier
verkrachten! Het is een dolgedraaide wereld vol opgefokte mannen en vrouwen die hun sexuele
energie alleen maar tijdelijk onder hun grijze aktetassen kunnen wegstoppen. Het is deze wereld,
onze wereld, die Sjostakovitsj muzikaal verbeeldde met nooit gehoorde combinaties van al te vaak
gehoorde klanken. Want ook en vooral de muziek is in deze opera van een penetrante, enerverende
schoonheid. Natuurlijk had Sjostakovitsj, ouder geworden, in geen geval met zo'n onblusbare
energie verder kunnen gaan, ook als Stalin het hem niet verboden had. Maar toch vraag je je
onwillekeurig af of onze muziekgeschiedenis niet veel vrolijker en opwindender was geweest als
we De Neus na 1930 niet bijna een halve eeuw vergeten waren.
De Neus van Dimitri Sjostakovitsj door De Nederlandse Opera. Muzikale leiding:
Hartmut Haenchen. Regie: David Pountney. Decor: Stefanos Lazaridis. Kostuums: Marie-Jeanne
Lecca. Lichtontwerp: Davy Cunningham. Choreografie: Bambi Uden. Zang: o.a David Wilson Johnson,
Richard Angas, Udo Holdorf, Ilya Levinsky, Tine Joustra.
© Max Arian / Frits van der Waa 2007