Verschenen in Vrije Geluiden no.2, 4 maart 2000
Ornette Coleman, de harmolodicus
'Free jazz concert'. Zo werd in 1962 een optreden van Ornette Colemas kwartet aangekondigd.
Boze bezoekers bleken vervolgens op gratis kaartjes te hebben gerekend. Wat Coleman beoogde
was een muziek waarin de verschillende spelers hun eigen gang gaan en toch streven naar een
organisch geheel.
Vrijheid is van meet af aan een belangrijk goed geweest voor Ornette Coleman. Als tiener werd hij
uit het schoolorkest gezet wegens ongeoorloofd improviseren tijdens Sousa's Washington Post
March. Hij speelde in een dansorkest, maar als hij een solo speelde hielden de mensen op met
dansen om naar hem te luisteren wat natuurlijk niet de bedoeling was. Veel musici weigerden
met hem te spelen omdat hij zich niets aantrok van de gebruikelijke akkoordschema's.
De ondogmatische opvattingen van Coleman, die deze maand zeventig wordt, maakten hem tot een
pionier van wat we nu kennen als de free jazz. In een paar jaar tijd, tussen 1958 en 1962,
maakte hij een tiental LP's die het luisteren veranderden, met veelzeggende titels als Something
Else!, The Shape of Jazz to Come, Change of the Century en Free Jazz.
Coleman is als musicus volkomen autodidact, wat waarschijnlijk heeft bijgedragen aan zijn
oorspronkelijke denkbeelden. Hij leerde zichzelf alt- en tenorsaxofoon spelen, stak het een en
ander op uit theorieboekjes en speelde al vanaf zijn zestiende in nachtclubs. Later in zijn
loopbaan bekwaamde hij zich ook nog in het trompet- en het vioolspel, al is het daarmee volgens
velen nooit echt wat geworden.
Muziek was zijn roeping, maar in het begin zeker ook broodwinning: zijn vader was in 1937
gestorven en wat extra geld was meer dan welkom. Meer dan tien jaar speelde Coleman in de meest
uiteenlopende groepen en orkesten, waarbij hij de zelfkant van het bestaan in de USA grondig leerde
kennen, tot hij in 1958 de kans kreeg om zijn muziek op de grammofoonplaat te zetten. Sinds die
tijd werkt hij meestal met zijn eigen ensembles. Het viermanschap waarmee hij zijn eerste roem
vergaarde bestond naast hemzelf uit trompettist Don Cherry, bassist Charlie Haden en drummer Billy
Higgins. Typerend voor Colemans op de melodie gerichte muziek is het ontbreken van een pianist.
De vernieuwing die Coleman en verwante zielen als Charles Mingus, Cecil Taylor en John Coltrane
doorvoerden kwam er in wezen op neer dat ze niet langer uitgingen van een gefixeerde, op
akkoordenschema's gebaseerde structuur. Wel hielden ze vast aan de vertrouwde vorm, met het
'arrangement' als begin- en eindpunt van een nummer. De structuur van het geïmproviseerde gedeelte,
het hartebloed van iedere jazz-uitvoering, werd dus ook een kwestie van improvisatie. Dat klinkt
heel anarchistisch (en de aldus verworven vrijheid leidde bij menig navolger inderdaad tot heel
anarchistische resultaten), maar wat Coleman beoogde was een muziek waarin de verschillende spelers
hun eigen gang gaan en toch streven naar een organisch geheel. In zekere zin is dat niet zo
eenvoudig: je moet bijvoorbeeld heel goed naar elkaar luisteren.
Het is een concept waar zelfs niet-jazzluisteraars vandaag de dag niet meer van opkijken, maar
in 1960 was het van een ongehoorde radicaliteit. En tegelijkertijd was het een logische stap, want
'vrijheid' lees: improvisatie is immers het wezenskenmerk van de jazz. Desondanks was
free jazz niet direct een begrip, zo merkte de concertorganisatie die in 1962 een optreden
van Colemans kwartet aankondigde als Free jazz concert en vervolgens te maken kreeg met boze
bezoekers die op gratis kaartjes gerekend hadden.
Colemans solo's vormen de beste illustratie van het principe dat hij in 1958 verwoordde: 'The
pattern for a tune will be forgotten and the tune itself will be the pattern.' Het gaat hem om
noten. Zijn saxofoon is geen scheurijzer, maar een bron van kernachtige, raak geplaatste tonen. De
manier waarop hij uit een handjevol noten een rijk gevarieerd en toch consistent discours weet op
te bouwen doet menigmaal denken aan de klassieke variatietechnieken van Bach of Mozart. Zelf
beschouwt hij zich allereerst als een componist. En met reden, want hij heeft in de loop der jaren
verscheidene serieuze stukken, waaronder orkestwerken en strijkkwartetten, geschreven.
Achteraf bezien maakte de jazz in versneld tempo een vergelijkbare ontwikkeling door als de
klassieke muziek. Hoe groter de individuele vrijheid, hoe belangrijker het aspect 'kunst'. De swing
van de jaren dertig hoorde thuis in de ballroom, de bop in de nachtclub, maar de free jazz
klonk op kleine concertpodia of grote festivals. En zoals er in de hedendaagse gecomponeerde muziek
sprake is van een terugkeer naar oude waarden, zo is er in de geïmproviseerde muziek een
schisma ontstaan tussen de 'modernen' en de 'traditionelen'.
Revoluties behoren snel tot het verleden, zeker in de twintigste-eeuwse muziek. Zoals veel
jazzmusici ging Coleman na de jaren zestig op zoek naar een nieuwe richting. In 1975 formeerde hij
de groep Prime Time, waarmee hij zijn inmiddels tot 'harmolodic theory' uitgegroeide ideeën in
praktijk bracht. Hoewel Coleman verscheidene muzikanten heeft ingewijd in zijn
'harmolodics'-muziekleer, heeft geen van hen ooit precies kunnen uitleggen wat die inhoudt. Het is
vermoedelijk meer een filosofie dan een theorie.
Prime Time heeft een karakteristieke bezetting, met twee elektrische gitaristen, twee bassen en
twee slagwerkers, waaronder Colemans zoon Denardo. De muziek van Prime Time kam vele kleuren en
gedaanten aannemen van latin-ritmes, gespeeld op tabla tot een in een harmolodische mist
verzeilde Bach-prelude maar wordt grosso modo gedomineerd door driftig getrommel en een al
even actief gekrioel van melodieën, waar Coleman de zijne doorheen vlecht. Aan inventiviteit
heeft hij niets ingeboet. Wel is op zijn meest recente cd, Tone dialing uit 1995, de lengte
van de nummers geslonken tot popmuziekachtige proporties, wat doet terugverlangen naar die
glorieuze, lang uitgesponnen solo's van weleer.
© Frits van der Waa 2007